DE RINGSTRASSE IN WENEN

De bewoners van de paleizen waren Oostenrijks-joodse kunstverzamelaars en mecenassen. Ze steunden componisten en dirigenten en bliezen het Weens muziekleven nieuw leven in. Een indrukwekkend verhaal.

Toen na de sloop van de Weense stadsmuren rondom de binnenstad een boulevard werd aangelegd, werd deze boulevard het nieuwe adres van de adel en de hogere middenklasse. Onder de bouwers van de prachtige paleizen langs de ringweg waren ook tal van joodse zakenlieden en bankiers die bijdroegen tot de welvaart. Ze schakelden de belangrijkste architecten in onder wie een aantal joodse en waren bijzonder prominent als kunstverzamelaars en mecenassen. Het bezitten van een paleis aan de nieuwe, zeer luxueuze boulevard, werd beschouwd als een teken van de langverwachte sociale acceptatie. Achter de prachtgevels was ruimte voor culturele salons en liefdadigheidsevenementen. Maar de nieuwe Ringweg werd niet gespaard van geschillen over conversie (bekering/aanpassing), geestelijk lijden en antisemitische vijandigheid.

Politieke exploitatie

Dit boek bij de tentoonstelling in het Joods Museum van Wenen documenteert de lichte en donkere kanten van het Ringstrasse tijdperk. Het beschrijft de sociale vooruitgang van een joodse elite versus de dagelijkse strijd om te overleven van de meerderheid van de joodse bevolking. Het beschrijft de politieke exploitatie van antisemitisme en de politieke gevolgen.

Met name de kleine burgerij was ontvankelijk voor het politiek aangewakkerd antisemitisme, zowel voor stereotypen als de arme, haveloze Oost-Joden, de socialistische joodse agitators  of de kapitalistische Weense “Beursjoden”. De tentoonstelling presenteert de  belangrijkste protagonisten wier verhalen en lot de vorming belichten van de joodse grootburgers. Maar de Ringstrasse had ook minder glamoureuze aspecten, nl. de sociale problematiek rond woningnood van zowel de joodse als de niet-joodse bevolking. Die kon nauwelijks worden verlicht door private liefdadigheid. Tegen het einde van de 19de eeuw groeide een almaar   agressiever wordend  antisemitisme.

Na 1938 werd de laat 19de eeuwse  boulevard de paradestraat van de nationaal socialisten. De joodse huurders en joodse huiseigenaren werden vervolgd, verdreven en vermoord en het prachtig meubilair en de kostbare kunstwerken werden geroofd. Het duurde tot vandaag vooraleer de verhalen achter de gevels van de prachtige paleizen doordrongen tot het collectief bewustzijn van de Wener.  Dienaangaande is het verhaal van de familie Ephrussi  een treffend voorbeeld, een verhaal dat opnieuw aan de oppervlakte kwam dank zij een boek. Een boek dat gaat over miniatuur snijwerken in hout en ivoor uit Japan, die zich in Londen in de etalage van de Britse keramisch kunstenaar Edmund de Waal (°1964) bevinden. Hij is een afstammeling van de joodse familie Ephrussi. Hoe ze daar beland zijn, vertelt de Waal in zijn boek. De reis leidt van het Parijs van de belle époque naar het Wenen fin-de-siècle en van  het Tokio uit de jaren ‘50 via Odessa naar Londen. De Ephrussi’s, qua rijkdom en invloed vergelijkbaar met de Rothschilds, beleefden na 1938 hun ondergang. Een uitzonderlijke familiegeschiedenis zoals er zo veel waren in het Wenen van die dagen. Het boek dat u absoluut moet lezen heet “De haas met de amberkleurige ogen” (“The Hare with Amber Eyes”).

Als literair redacteur van het dagblad, de Neue Freie Presse, kon Theodor Herzl dan weer zijn diplomatieke contacten in het spel te brengen als hij het zionisme transformeerde van een utopische visie in een dynamische politieke beweging. Een vergelijkbaar patroon van  ontwikkeling van een randverschijnsel tot een invloedrijk gegeven ontstond toen Mahler directeur werd van de Opera, Freud de Psychoanalytische Vereniging oprichtte, Karl Kraus zijn tijdschrift “Die Fackel” lanceerde, Schönberg de Vereniging voor private muziekvoorstellingen oprichtte, Bertha Zuckerkandl haar invloedrijk salon creëerde, Genia Schwarzwald haar meisjesschool oprichtte en Dora Kallmus haar fotostudio startte.

Muzikaal mecenaat

Het muzikaal mecenaat was grotendeels joods. Zo werd bv. in 1870 het plan om een Beethoven monument op te richten op een centrale locatie, gesteund door Hermann Salomon Mosenthal. Het in functie daarvan opgericht comité werd voorgezeten door de advocaat en voorzitter van de Musikverein Franz Egger en naast  Mosenthal zetelden in het comité vooraanstaande leden van de Weense kunst en muziekwereld, Johannes Brahms, Franz Liszt en de musicoloog Eduard Hanslick.

Op 25 mei 1869, werd de nieuwe Opera geopend met Mozarts “Don Giovanni”. Keizer Franz Joseph woonde de voorstelling bij samen met de koning van Hannover in de koninklijke loge. Alleen keizerin Elisabeth ontbrak, zoals werd opgemerkt in de pers. Ondanks  kritiek bewees de nieuwe opera met haar plaatsen tot 2300 personen heel doelmatig gepland en in het bezit te zijn van een uitstekende akoestiek. Dit maakte haar zeer populair, samen met haar weelderig interieur. Ook technisch was het huis met brandbeveiliging, verwarming en ventilatie, evenals een moderne gasverlichting heel up-to-date. De jaren 1880 brachten voor de geschiedenis van de muziek een vruchtbare periode voor de Hofopera. Het werd de site voor veelgeprezen producties met prachtige kostuums, uitstekende zangers en de Wiener Philharmoniker, die hun reputatie begonnen te verdienen als een van de beste orkesten ter wereld. Vanaf 1897 begonnen onder leiding van Gustav Mahler als directeur fundamentele veranderingen in de werking van de  Opera. Hij wilde  het idee van het Gesamtkunstwerk van Richard Wagner omzetten in realiteit. Geluid, woord en beeld moesten  een eenheid te vormen. Als ontwerper heeft Alfred Roller geprobeerd om deze claim te maken. Het podium werd teruggebracht tot de essentie, overbodige, eerdere weelderige decoratie werd verwijderd en er werd een nieuwe verlichting gebruikt. Hoe zeer Mahler in zijn begintijd door de veelal joodse, Weense dames werd aanbeden, later kon hij vanwege zijn joodse afkomst minder en minder op Weense steun en begrip rekenen. In december 1907 verliet hij teleurgesteld Wenen en trok naar New York. Het heeft niet mogen zijn. Mahler overleed in 1911 op 51-jarige leeftijd. Na 1918 werd de Hofopera  de Staatsopera. Mahlers tijd was voorbij.

Met de bouw van de Hofopera aan het begin van de jaren 1860 startte ook de bouw van het eerste van de drie theaters aan de Ringstrasse. Het nieuw monumentaal gebouw liet nu ook grote muzikale theatervoorstellingen en producties toe, zoals de opvoering van Wagners “Meistersinger van Nürnberg”, waarvoor dirigent Johann von Herbeck al in september 1869 een pelgrimstocht maakte naar Richard Wagner om de deal gesloten en verzegeld te krijgen. Na veel uitstel was de première op 27 februari 1870. Het lokte echter veel discussie uit en aan het einde van het jaar werd de Wagneriaanse Herbeck opgevolgd door Franz van Dingelstedt als de nieuwe directeur van de Opera. Te midden het liberale tijdperk nam Herbeck een  duidelijke anti joodse houding aan. Hij was het ook die bijna tot aan het einde van zijn termijn de opvoering van de opera van de Wagneriaanse Karl Goldmark “De koningin van Sheba” verhinderde. Deze opera was door Goldmark gecomponeerd samen met de eveneens joodse, in 1842 uit Duitsland naar Wenen  gekomen en daar in 1871 in de adelstand verheven librettist Hermann Salomon Mosenthal. Op 10 maart 1875 ging “De koningin van Sheba” eindelijk in première. Een maand later volgde Franz Jauner Herbeck op als directeur. Karl Goldmark beleefde het dat zijn  opera in het openbaar als joods werd ervaren en dat het er op leek dat de joden zijn koningin van Sheba beschouwden als hun nationale opera. De ongelooflijk succesvolle en vaak herhaalde enscenering  werd o.a. bijgewoond door een pas naar de stad gekomen student aan het conservatorium die zich bij de steeds groeiende groep joodse bewonderaars  van Wagner aansloot. Hij heette Gustav Mahler. Mahler zou  later zowel Wagners “Meistersinger” als Goldmarks “De koningin van Sheba”  uitvoeren. Goldmark en Mosenthal wisten blijkbaar ingenieus het oriëntalisme van de gevel van de Leopoldstadt Tempel te verbinden aan het nieuw Wagner-modernisme.

De joodse Mahler uit een gehucht in Moravië leerde een stad kennen die haar  liberalisme al grotendeels door de beurscrash van 1873 had verloren en anderzijds  gekenmerkt werd door migratie op grote schaal. De volkstelling van 1880 gaf aan dat slechts 38 procent van de in Wenen getelde inwoners effectief in deze stad was geboren. De telling toonde ook aan dat 75 588 inwoners of 5,3 procent van de totale Weense  bevolking, joods was. En als Mahler er in 1875 als 14-jarige jongen muziek begon te studeren bewogen de antisemitische uitingen van de chirurg Professor Theodor Billroth, goede vriend van Brahms,  niet alleen de gemoederen aan de universiteit, het ging veel verder. Weliswaar was het antisemitisme in de stad niet te vergelijken met de hatelijke stemming die Mahler in 1897, toen hij benoemd werd tot directeur van het Weense Hofopera, moest verdragen. Mahler, die met deze functie op een muzikale zon hoopte, werd al snel geconfronteerd met wat hij het obstakel aller obstakels noemde,  nl. zijn jodendom.

Tentoonstelling

De tentoonstelling in het Joods Museum verkent de lichte en donkere kanten van de Ringstrasse, de sociale stijging van een kleine joodse elite en de dagelijkse strijd om te overleven van de bredere joodse bevolking en de gevolgen daarvan. Onder de bouwers van de prachtige paleizen langs de ringweg waren namelijk talrijke joodse zakenlieden en bankiers die aan de welvaart van de vroege jaren bijdroegen en uitblonken als kunstverzamelaars en mecenassen. Maar de keerzijde van de glinsterende ringweggevels waren sociale problemen en een groeiende politieke radicalisering. Met name de kleine burgerij was als  klassieke verliezer van modernisering ontvankelijk voor het politiek aangewakkerd antisemitisme. Een van de hoogtepunten van de tentoonstelling zijn de in bruikleen gegeven, waardevolle  eigendommen van de familie Ephrussi. De familie had immers eerder het gelijknamig paleis aan de Universiteitsring. Buitengewoon.

Dit en zo veel meer kan u allemaal vernemen in het boek. Een prachtboek dat u zeker niet ongelezen mag laten. Het brengt op een heel professionele en toch vlot lezende wijze (in het Duits en in het Engels) het aandeel van de joodse kunstenaars en musici in beeld van het Wenen van weleer. Uitermate boeiend. Essentieel.

Gabriele Kohlbauer-Fritz

Samensteller Gabriele Kohlbauer-Fritz (Hg.), (°1962), studeerde Slavistiek en Judaïstiek in Wenen en in Moskou. In 1993 werd ze de Kuratorin am Jüdischen Museum in Wenen, sedert 2011 is ze er Sammlungsleiterin. Ze maakte schitterende tentoonstellingen en stond in voor de bijzondere catalogi : “Der Schejne Jid. Das Bild des jüdischen Körpers in Mythos und Ritual”, “Zwischen Ost und West. Galizische Juden und Wien”, “Die Liebens. 150 Jahre Geschichte einer Wiener Familie”, “Beste Aller Frauen. Weibliche Dimensionen im Judentum”.