Claude Debussy, Images I & II Suite Bergamasque en Children’s Corner door Seong-Jin Cho, een magistrale nieuwe Deutsche Grammophon cd.

Images I bestaat uit “Reflets dans l’eau”, “Hommage à Rameau” en “Mouvement”. Images II bestaat uit “ Cloches à travers les feuilles”, “Et la lune descend sur le temple qui fut” en “Poissons d’or”. Debussy werkte aan de drie bewegingen van het eerste boek in de lente en zomer van 1905. Hij componeerde vervolgens in 1907 bij zijn vriend Louis Laloy, die zijn eerste biograaf zou worden, in Rahon in de Jura, “Cloches à travers les feuilles”, het eerste stuk van de tweede reeks, geïnspireerd door de klokkentoren van het dorp.

“Reflets dans l’eau” is één van de vele stukken die Debussy componeerde, geïnspireerd door water, hier in het bijzonder, door het licht dat de oppervlakte reflecteert. De muziek creëert een beeld van water dat in beweging komt. “Reflets dans l’eau” is een treffend voorbeeld van de nieuwe toonkleuren die Debussy in deze periode voor de piano ontdekte. En hoewel hij deze stijl later verfijnde, is deze compositie een hoogtepunt onder de vernieuwingen die Debussy voor en met het instrument bereikte. Wat de eerste serie “Images” betreft, schreef Debussy aan zijn uitgever, Jacques Durand: “Zonder valse trots, denk ik dat deze drie stukken zullen stand houden en dat ze hun plaats zullen vinden in de literatuur van de piano … aan de linkerkant van Schumann, of aan de rechterhand van Chopin … “. Seong-Jin Cho bereikt de evocatie van de bewegingen van water met glinsterende arpeggio’s, pedaalnoten, briljant en zuiver staccato spel, ragfijne tremoli en kleurrijk glissando. Buitengewoon.

“Hommage à Rameau” is ingetogener. Het is een sarabande in de geest van soberheid en ernst, passend bij een tombeau, een stuk ter nagedachtenis aan een componist. “Mouvement” is de meest abstracte onder de stukken. De titel en de muziek genereren het effect van een zoemend wiel. “Mouvement” is gebouwd op gerepeteerde triolen en creëert een bijna eindeloze, niet te stoppen stroom van noten tot de finale. “Cloches à travers les feuilles” werd geïnspireerd door de kerktoren (foto) van het dorp Rahon, de geboorteplaats van Louis Laloy.

“Et la lune descend sur le temple qui fut is opgedragen aan Laloy. De naam van het stuk, dat beelden van Oost-Azië oproept, werd gesuggereerd door Laloy, een sinoloog. Daarvoor maakte Debussy gebruik van een gamelan-effect. “Poissons d’or” werd mogelijks geïnspireerd door Chinees lakwerk. Andere bronnen suggereren dat het mogelijks geïnspireerd werd door echte, zwemmende goudvissen.

De “Suite Bergamasque” uit 1890, ontleent zijn titel aan de tweede zin uit het eerste gedicht ‘Clair de lune’, uit Paul Verlaine’s dichtbundel “Fêtes Galantes” uit 1869. In die tweede regel is op schitterende wijze een binnenrijm aangebracht, die door zijn vorm heel muzikaal aandoet. Debussy componeerde ook liederen (Mélodies) op die gedichten.

Bergamasca betekent in het Lombardisch: ’uit Bergamo’. Er wordt een oude boerendans uit de stad Bergamo (foto)  in Italië mee bedoeld. Het is een zeer snelle dans in 6/8 maat met het accent op de vierde tel. Het doet wat vreemd aan, dat Debussy wél de dans noemt, maar het metrum niet laat terugkomen in zijn suite.

De ’Suite bergamasque’, is één van de fascinerendste werken voor piano. Niet alleen door zijn rijke, impressionistische kwaliteiten, maar zeker ook door zijn mysterieus karakter. Af en toe hoort men een orkestuitvoering van de Suite Bergamasque, meestal met veel strijkers. Het bijzondere en het aparte karakter van de piano met de bijbehorende, bijzondere akkoorden, kan echter door een instrumentele bezetting niet worden overtroffen. Aangenomen wordt, dat Debussy al in 1890 begon aan de suite. In 1905 herzag hij het werk, publiceerde het, en gaf het de naam die het nu heeft. De “Suite Bergamasque” bestaat uit vier delen. In dit werk breekt Debussy door met nieuwe klanken. Vooral het derde deel van de suite, “Clair de lune” moet bij de eerste uitvoering ervan sensatie hebben opgeroepen. De eerste drie stukken hebben een gemeenschappelijk motief.

Het eerste deel Prélude, met een tempo rubato, speelt Seong-Jin Cho vol dynamische contrasten en roept een gevoel van improvisatie op. Hier wordt de latere stijl van Debussy al aangekondigd. In het volgend deel “Menuet”, laat Seong-Jin Cho, heerlijk het menuet uit de barok herleven. Het beginthema van dit menuet contrasteert met het mysterieus en dramatisch middendeel van deze beweging.

Het derde deel, “Clair de lune”, is het mooiste gedeelte van de suite. De sublieme melodie, klinkt hier subliem, als rivieren van dansende noten in een kleurrijke harmonie. Vaak wordt dit deel als een zelfstandig pianowerk gespeeld. De titel “Clair de lune” komt een paar keer voor in het gedicht van Paul Verlaine. Het laatste deel, “Passepied”, is door zijn grote verschillen in de partijen voor linker- en rechterhand lastig te spelen, maar levert in de vingers van Seong-Jin Cho, een wonderlijk en gecompliceerd geluid op. Een perfect einde van deze schitterende suite.

In oktober 1903 ontmoette Debussy Emma Bardac (foto), de moeder van Raoul, één van zijn leerlingen. De joodse Emma Moyse was als 19-jarige in 1881 gehuwd met de joodse, bankier en kunstverzamelaar Sigismond Bardac (1856-1916). Zij was moeder van twee kinderen (Hélène en Raoul), zag er bijzonder aantrekkelijk uit, en was intellectueel zeer ontwikkeld. Daarenboven had ze een mooie stem en speelde ze piano. Gabriel Fauré (1845-1924), die op Emma verliefd was, maar sedert 1883 gehuwd was met Marie Frémiet, had voor haar in 1892-1894, zijn liedcyclus “La bonne chanson” op gedichten van Verlaine gecomponeerd. Het toeval wou dat Paul Verlaine (1844-1896) als communard, zijn 21 gedichten geschreven had in 1870 voor zijn toen 16-jarige vrouw Mathilde, die hem van zijn drankprobleem had afgeholpen maar, waarin hij korte tijd later zou hervallen, door zijn contact, in september 1871, met de 16-jarige dichter Arthur Rimbaud (1854-1891).

In 1904 verliet Emma haar echtgenoot voor Debussy, die sedert 1899 gehuwd was met de vriendin van zijn toenmalige geliefde Gabrielle Dupont (“Gaby aux yeux verts”), de mannequin en couturière, Rosalie (Lilly) Texier, “invraisemblablement belle, blonde comme une légende” (Cl. D.). Op 30 oktober 1905, Debussy was op 2 augustus 1905 officieel van Lilly gescheiden, kregen Emma en Debussy een kind, genaamd Claude-Emma, roepnaam “Chouchou”. Pas na de grootste moeilijkheden met Lilly en met de familie van Emma, die o.a. onterfd werd door een oom, konden Emma en Debussy op 20 januari 1908 huwen. De ganse affaire werd zelfs publiek gemaakt in “Le Figaro”. Gabrielle deed destijds een mislukte zelfmoordpoging wanneer Debussy haar verliet voor Lilly, en Lilly deed op haar beurt een mislukte zelfmoordpoging wanneer Debussy haar verliet voor Emma…

In 1906 componeerde Debussy voor “Chouchou” (foto) een schattig pianostukje, genaamd “Serenade for the doll”. In 1908, ter gelegenheid van de derde verjaardag van zijn dochter, componeerde hij voor haar nog eens vijf pianostukjes die hij toevoegde aan zijn “Serenade”. Zo ontstond een zesdelige, kleine pianosuite, die hij de titel “Children’s corner” gaf. Omdat Chouchou een Engelse gouvernante had en omdat er in de kamer van Chouchou Engelse gravuren hingen, koos Debussy voor de Engelse titel. In 1913 componeerde Debussy eveneens voor Chouchou “La Boîte à Joujoux” voor orkest. Chouchou overleed in 1919 op 14-jarige leeftijd aan difterie, een paar maanden na haar vader. Het opschrift van Children’s Corner was “A ma chère petite Chouchou, avec les tendres excuses de son Père pour ce qui va suivre” (Claude Debussy).

De ontroerende miniaturen vol verbeelding behoren tot de periode 1908-1909, waarin Debussy enkel korte pianostukken componeerde, zoals “Petit nègre” (bedoeld voor de “Méthode de piano” van de legendarische pianoleraar aan het Conservatorium van Parijs, Théodor Lack (1846-1921)), “Hommage à Haydn” (voor de 100ste herdenking van het overlijden van Haydn, in 1909), en “La plus que lente”, een charmant pianowerkje in een nostalgische, weemoedige brasseriestijl. “Children’s corner” situeert zich tussen de tweede reeks “Images” (1904-1905) en het eerste boek “Préludes” (december 1909-febrari 1910). Het guitig en speels “Children’s Corner”, vol humor en tederheid, behoort tot de heerlijkste en verfijndste pianomuziek uit de ganse pianoliteratuur.

Debussy’s voorbeeld was de zevendelige liedcyclus “Djètskaja (“De Kinderkamer”) uit 1868-1872 van Modest Moessorgski (1839-1889) (foto) op eigen tekst. Het tweede lied, uit 1870, van Moessorgski’s cyclus, heet trouwens “In de hoek” (In the corner) en het vierde lied, eveneens uit 1870, heet “Met de pop”(“With the Doll”). Bij Moessorgski vindt weliswaar het opgegroeide kind zijn eigen kindertijd van weleer terug, terwijl bij Debussy, de gevoelens en leefwereld van een elegant, mooi meisje, dat opgroeit in een geraffineerd milieu, ontdekt en bewonderd worden door haar vader, doorheen zijn vaderlijke gevoelens.

De andere inspiratiebron voor Debussy was de zesdelige suite voor vierhandig klavier “Dolly” op. 56 uit 1894-1897 van Gabriel Fauré (foto). Die was nl. gecomponeerd voor Hélène (Dolly), de dochter van Emma Bardac uit haar eerste huwelijk. De Berceuse waarmee de compositie opent was gecomponeerd voor Hélène’s/Dolly’s eerste verjaardag. Hélène (1892-1985) zou later naam maken als schrijfster onder de naam Madame Gaston de Tinan. Debussy componeerde “Children’s Corner” op zijn Blüthner concertvleugel die hij in 1904 in Jersey of Eastbourne had gekocht. De oorspronkelijk, zwart gelakte piano in mahonie met het unieke Aliquot-systeem (waarbij een vierde snaar aan de discant niet door een hamer wordt aangeslagen maar wel resoneert of meetrilt, waardoor het spectrum aan boventonen rijker wordt en de piano dus een voller klank krijgt), schittert nu in de zaal van de benedenverdieping van het Musée Minicipal d’Art et d’Histoire (Musée Labenche) in Brive-la-Gaillarde, Limousin.

De pianopartituur van “Children’s Corner” werd in 1908 door Auguste Durand (1830-1909) uitgegeven met als illustratie op de kaft, een schattige tekening van Debussy van een olifant die een ballon (het hoofd van “Golliwogg”) vasthoudt. Debussy’s olifantje was wellicht het voorbeeld voor de olifantenkoning “Babar” van Jean de Brunhoff (1899-1937) uit 1931, in 1940 getoonzet voor piano en verteller door Francis Poulenc (1899-1963), en in 1945 georkestreerd door Jean Françaix. De eerste publieke uitvoering van “Children’s Corner” was op 18 december 1908 in de “Cercle musical” door de Engelse violist en pianist Harold Bauer (1873-1951). De orkestversie uit 1910, van de hand van André Caplet werd, met Debussy als dirigent, in maart 1911, voor het eerst gespeeld.

De titel van het eerste stuk, “Doctor Gradus ad Parnassum” (Modérément animé, do groot, 4/4) verwijst naar “Gradus ad Parnassum”, het handboek over contrapunt van Johann Joseph Fux (1660-1741) uit 1725, en naar de “Musikalischer Parnassus” (9 klavecimbel suites, genaamd naar de 9 muzen) uit 1738 van J.C.F. Fischer (1656-1746), de Kapellmeister van “Schloss Favorite” in Rastatt nabij Karlsruhe. “Gradus ad Parnassum” verwijst ook naar de gelijknamige titel van de drie delen pianostudies op. 44, honderd studies in totaal, uit 1817-1826 van Muzio Clementi (1752-1832), “Gradus ad Parnassum, or the Art of Playing on the Piano Forte, Exemplified in a Series of Exercises in the Strict and in the Free Styles”. Debussy bezat een keuze uit de studies van Clementi in de uitgave van de pianist Carl Tausig (1841-1871), die in 1865, het jaar waarin hij zijn pianoschool opende in Berlijn, een selectie had samengesteld. De eerste Clementi-studie in de uitgave van Tausig lag aan de basis van Debussy’s compositie. Erik Satie (1866-1925) stak de draak met Clementi wanneer hij in 1917, diens Sonatine op. 36 nr. 1 parodieerde in zijn “Sonatine bureaucratique”. In de laatste beweging vraagt Satie o.a. “vivache” te spelen i.p.v. vivace…

De jonge pianist(e) kan als het ware de berg van de muzen (de Parnassus) trapsgewijs of stap voor stap beklimmen aan de hand van een canonstudie van Clementi. De door Debussy toegevoegde titel “Doctor” verwijst daarbij naar de hoogst te behalen academische graad. In deze fonkelende toccata evoceert Debussy, en op zijn beurt Seong-Jin Cho, het vele oefenen aan de piano voor men enig resultaat bereikt. Het sonoor resultaat roept bij Debussy weliswaar de sfeer op van Maupassant en Monet, zeker wanneer het gespeeld wordt zoals Seong-Jin Cho dat doet. Prachtig!

Na de suggestie van de verveling van het kind bij het vele oefenen, komen we in het tweede stuk, “Jimbo’s Lullaby” (assez modéré, sibémol groot, 2/2), terecht in zijn eigen betoverende wereld. Ze dagdroomt en haar speelgoed, haar olifant, pop, herder en zwarte pop Golliwog, komen tot leven. De Lullaby is het wiegenlied van haar knuffel. Door de afwisseling van de hele toontoonladder met pentatoniek, komen we terecht in de sfeer van de pagoden. Een buitenkans voor Seong-Jin Cho die hij dan ook gretig neemt. Schitterend pianospel!

In de “Serenade for the doll” (allegretto ma non troppo, léger et gracieux, mi groot, 3/3) zingt het meisje zingt voor haar pop. Het tafereel is dat van een chinoiserie, gemengd met de subtiele imitatie van de gitaar, op het lijf geschreven van Seong-Jin Cho.

“The snow is dancing” (modérément animé, re klein, 4/4) is als het ware de verklanking van een Japanse prent. Ook dit stuk is in toccata-stijl gecomponeerd. Seong-Jin Cho evoceert de dwarrelende sneeuwvlokken in de vele, ragfijn gespeelde zestiende noten, alsof het een étude was, op de meest subtiele en sublieme wijze. “The little sheperd” (très modéré, la groot, 4/4), wellicht het intiemste stuk uit de suite, is vergelijkbaar met “La fille aux cheveux de lin” (achtste prélude uit het eerste boek) en l’Isle joyeuse (gecomponeerd op Jersey in 1904). Seong-Jin Cho evoceert aan zijn piano de herdersmelodie aan de hand van een pentatonisch motief met zijn perfecte rechterhand, en roept op een wijze die u niet voor mogelijk houdt, de herinnering op aan verfijnde nostalgie.

“Golliwog’s cake-walk” (allegro giusto, mibémol groot, 2/4) is een heel bijzondere compositie. Tussen 1895 en 1909 verschenen bij “Longman’s, Green & Co.” in Londen, dertien kinderverhalen van de hand van Bertha Upton, geïllustreerd door haar dochter, de Amerikaanse cartooniste en illustrator Florence Kate Upton (1873-1922). Voor haar kinderboeken bedacht ze de naam “Golliwog adventures”, naar de naam van een zwarte voddenpop (“a black minstrel doll”), die Kate als kind van een tante had gekregen. Tegen kerst van het jaar 1895 verschenen de eerste “Adventures of two Dutch Dolls and a Golliwogg”. Als laatste verscheen “Golliwogg in the African jungle”. De toen populaire liedjes over de pop, en de pop zelf met het zwart gezicht, rode broek en blauwe jas, lagen aan de basis van Debussy’s “Golliwog’s cakewalk”. Golliwogg behoorde tot de periode 1900-1914 die rijk was aan nieuwe kinderboeken zoals de verhalen van de “Wonderful Wizard of Oz” (Frank Baum, 1900), “Peter Pan and Wendy” (J.M.Barrie, 1911), “The Tale of Peter Rabbitt” (Beatrix Potter, 1902), “De wonderbaarlijke avonturen van Nils Holgersson” (Selma Lagerlöf, 1909), “The Call of the Wild” (Jack London, 1903) of, dichter bij ons, “Pietje Bell” (Chris van Abkoude, 1914). De oorspronkelijke poppen werden op initiatief van “The British Red Cross Society” en “The Order of the Hospital of Saint John”, op een veiling bij Christies in 1917 geveild, om met de opbrengst een ambulance aan te kopen die naar het front in Frankrijk werd gestuurd. De laatste populariteit van Golliwogg was als mascotte van de legendarische popgroep…“The Beatles”.

De schattige poppen zijn vandaag te bewonderen in het prachtig Victoria en Albert Museum of childhood, in Bethnal Green in East End Londen. De oorspronkelijke schilderijenverzameling uit 1872 behoort nu tot de “Wallace collection” in het Hertford House aan de Manchester Gardens. Door, al vanaf de jaren ’20, het accent te leggen op de pedagogische aspecten van museumbezoek voor kinderen, is het museum in Bethnal Green, ten noorden van Whitechapel, sedert 1972, officieel een kindermuseum. Zeker bezoeken.

In Golliwogg’s Cake-walk neemt een vader zijn dochter mee naar het circus waar clowns hun fratsen uithalen op bizarre muziek die men later “jazz” zal noemen. Seong-Jin Cho evoceert de mechanische bewegingen van de pop die danst op het ritme van een ragtime. In de midden episode krijgen we een ironische variante op het motief van Tristan uit Wagners opera, met het opschrift “avec une grande émotion”. De Cakewalk was een dans die oorspronkelijk door zwarte Amerikaanse slaven op de plantages van het zuiden werd gedanst ter amusement van hun meesters. De dans was een satirische imitatie van de formele (deftige) Europese dansen, waarbij de uiterst beweeglijke zwarten, de stijve, zo gezegd “dansende” blanken, imiteerden. De beste dansers kregen van de plantage-eigenaar een koek of stukje cake als prijs, vanwaar de naam Cakewalk. Reflectie, inzicht en expressiviteit overheersen in deze magistrale uitvoering van muziek die behoort tot de verfijndste ooit gecomponeerd voor piano. De magistrale uitvoering op deze cd, opgenomen in de Siemens-Villa in Berlijn, mag u voor geen geld ter wereld missen! Onvoorstelbaar! En ontdek voor de gelegenheid ook eens zijn magistrale Chopin cd.

Seong-Jin Cho (°1994) is een jonge, Zuid-Koreaanse pianist. Hij studeerde af aan de Yewon School en aan de Seoul High School Arts in Korea, en is momenteel leerling van de fantastische Michel Béroff aan het Conservatorium van Parijs. In 2015 won Seong-Jin Cho de XVII Internationale Chopin Pianowedstrijd. In 2008 won hij als 14-jarige ook het International Fryderyk Chopin Concours voor Jonge Pianisten, en in 2009, de Piano Competition in Hamamatsu in Japan. Daarnaast behaalde hij in 2011 de derde prijs (bronzen medaille), op de 14de Internationale Tsjaikofski Wedstrijd in Moskou en St.Petersburg (de winnaar was toen Evgeny Brakhman), en won in 2014 de Arthur Rubinstein Wedstrijd in Tel Aviv.

Hij speelde ondertussen met het prestigieus Mariinsky Theater Orkest (o.l.v. Valery Gergiev), hij speelde voor de Franse Radio, in Seoul (met de Zuid-Koreaans pianist en dirigent, Myung-Whun Chung), München (o.l.v. Lorin Maazel), Ural (o.l.v. Dmitry Liss), het Berlin Radio Symphony Orchester o.l.v. Marek Janowski, en met het Russisch Nationaal Orkest en het Basel Symphonieorkest, beide o.l.v. Mikhail Pletnev. Hij toerde door Japan, Duitsland, Frankrijk, Rusland, Polen, Israël, China en de VS, en was te zien in de Tokyo Opera, in Osaka, en in het Conservatorium van Moskou. Hij nam reeds deel aan festivals in Sint-Petersburg, Moskou, Duszniki en Krakau, evenals aan festivals in New York en Castleton. Als kamermuzikant is hij uitgenodigd om samen te spelen met de violiste Kyung Wha Chung, zus van Myung-Whun. In 2017 speelde Cho zijn debuut met de Berliner Philharmoniker o.l.v. Sir Simon Rattle, tijdens een tournee door Azië van het orkest, ter vervanging van…Lang Lang!

Claude Debussy: Images I & II Suite Bergamasque Children’s Corner Seong-Jin Cho cd Deutsche Grammophon 0289 479 8308 8