“A Walk with Ivor Gurney”, een aangrijpende herdenking van W.O.I door het koor “Tenebrae” op het label signum classics.

“A Walk with Ivor Gurney” is de titel van de nieuwe release van het koor “Tenebrae”, samen met het “Aurora Orchestra” en de mezzosopraan, Dame Sarah Connolly. Op deze dubbel cd staat hemels mooie vocale en orkestrale muziek van Ralph Vaughan Williams, Ivor Gurney, Herbert Howells en Judith Bingham.

“A Walk with Ivor Gurney”, is de titel van een compositie van de mezzo, Judith Bingham (°1952) (foto), in 2013 gecomponeerd in opdracht van “Tenebrae”, en vervolgens uitgevoerd in de kathedraal van Gloucester in september van dat jaar met de beroemde mezzosopraan Dame Sarah Connolly. Judith Bingham uit Nottingham, studeerde in de beginjaren ’70 bij o.a. Malcolm MacDonald, Eric Fenby en Alan Bush aan de Royal Academy of Music. “A Walk with Ivor Gurney” maakt nu deel uit van deze dubbel cd met meditatieve koormuziek en orkestmuziek, ter ere van de War Poet en componist, Ivor Gurney, wiens veelbelovende carrière als componist, brutaal werd onderbroken door de Eerste Wereldoorlog. Naast muziek van Gurney, koos men voor adembenemend mooie muziek van Ralph Vaughan Williams en van Gurney’s vriend, Herbert Howells. Het programma is een onderdeel van het project “We Will Remember Them”, een project ter gelegenheid van de 100-jarige herdenking van de Eerste Wereldoorlog. Dit prestigieus programma werd dit jaar reeds live uitgevoerd in St. Giles-without-Cripplegate Church in London (foto).

De eerste cd opent met “Fantasia on a Theme by Thomas Tallis” van Ralph Vaughan Williams, gevolgd door “Like as the Hart” (nr. 3 van Four Anthems) van Herbert Howells (1892-1983), het magistraal “Since I Believe in God the Father Almighty” van Ivor Gurney, “A Walk with Ivor Gurney” (op tekst van Ivor Gurney; world premiere recording) van Judith Bingham en “By a Bierside” (orch. Herbert Howells) van Gurney.

Op de tweede cd ontdekt u “In Flanders” (orch. Herbert Howells) en “Sleep” (nr 4 van “Five Elizabethan Songs”) (orch. Gerald Finzi, (1901-1956)) van Gurney, en “An Oxford Elegy”, “Valiant for Truth” en “Lord, Thou has been our refuge” van Vaughan Williams. De uitvoerders zijn Dame Sarah Connolly (mezzo), Simon Callow (verteller), James Sherlock (orgel), Christoper Deacon (trompet), het koor “Tenebrae” en het “Aurora Orchestra” o.l.v. Nigel Short. De dubbel cd werd opgenomen in St Giles-without-Cripplegate, London.

Vaughan Williams componeerde zijn “Fantasia on a Theme by Thomas Tallis”, in 1910. Ze werd voor de eerste keer uitgevoerd op 6 september 1910 in de kathedraal van Gloucester tijdens het “Three Choirs’ Festival” door het London Symphony Orchestra onder leiding van de componist zelf. De Londense première was in februari 1913 in de Queen’s Hall door het New Symphony Orchestra, eveneens onder leiding van de componist. De fantasie voor dubbel strijkorkest en een strijkkwartet, is gebaseerd op ‘Why fumeth in fight?’, één van de negen thema’s van Thomas Tallis (1505-1585), voor de Psalter van aartsbisschop Matthew Parker in 1567.

Vanuit zijn ervaring in Gloucester, en later in de kathedralen van Westminster en Salisbury en het St John’s College in Cambridge, zou Howells veel werken voor koor en orgel componeren. Begin 1941 componeerde hij zes “hymnes in time of war”. Het wondermooi “Like as the hart desireth the waterbrooks”, werd gecomponeerd in Londen, tijdens de constante dreiging van luchtaanvallen, Zijn motet voor dubbel koor, “Omdat ik geloof in God de Almachtige Vader”, werd gecomponeerd in juni 1925, een paar jaar voor Gurney stopte met componeren. Het is een zeer persoonlijk werk waarin hij leek terug te blikken op zijn tijd in de kathedraal van Gloucester. De reden waarom het gedicht van Robert Bridges (1844-1930) (foto) hem aantrok, ligt voor de hand. Het spreekt over een ambivalente relatie met God. De spreker gelooft onvoorwaardelijk in God, maar noch hij, noch iemand anders kan hem kennen of begrijpen.

Vaughan Williams’ “An Oxford Elegy” is een compositie voor verteller, klein gemengd koor en klein orkest, gecomponeerd tussen 1947 en 1949. Het maakt gebruik van verzen uit twee gedichten van Matthew Arnold (1822-1888) (foto), “The Scholar Gipsy” en “Thyrsis”. De eerste uitvoering vond privé plaats, terwijl de publieke première plaatsvond in Oxford in juni 1952, met Steuart Wilson als spreker en Bernard Rose als dirigent. Vaughan Williams wilde zijn leven lang een opera schrijven rond Arnold’s Scholar Gipsy. De cd eindigt met Vaughan Williams toonzetting van psalm 90 uit 1921, waarin zowel de originele psalm als een metrische versie van Isaac Watts,’O God onze hulp in vervlogen tijden’, gezongen wordt op de hymne St Anne. De boodschap is, dat op de reis van het leven, zelfs in tijden van oorlog of ontbering, het geloof een toevluchtsoord is en een bron van kracht en hoop.

Ivor Gurney (1890-1937) (foto) zong van 1900 tot 1906 als koorzanger in de Kathedraal van Gloucester en was een leerling werd van Dr. Herbert Brewer in de kathedraal. Daar ontmoette hij collega-componist Herbert Howells, die een levenslange vriend zou blijven. Naast Gurney en Howells was Brewers derde bekende leerling op dit moment Ivor Novello, toen bekend als Ivor Davies. Gurney sloot ook een blijvende vriendschap met de dichter F.W. Harvey, die hij in 1908 ontmoette. Gurney componeerde reeds muziek op 14-jarige leeftijd en kreeg in 1911 een studiebeurs voor het Royal College of Music. Hij studeerde daar bij de legendarische Charles Villiers Stanford, die ook les gaf aan o.a. Ralph Vaughan Williams, John Ireland, Marion Scott, Rebecca Clarke, Frank Bridge, Arthur Bliss en Herbert Howells. Stanford vertelde Howells dat Gurney mogelijks ‘de grootste van allemaal was, maar onbereikbaar’. Gurney had een dynamische persoonlijkheid, maar hij had last van stemmingswisselingen die tijdens zijn tienerjaren zichtbaar werden. Hij had moeite met zich te concentreren op zijn werk aan de universiteit, en had zijn eerste inzinking in 1913. Na veel rust, leek hij te herstellen en keerde terug naar de universiteit.

De studies van Gurney werden daarenboven onderbroken door de Eerste Wereldoorlog, toen hij in februari 1915 dienst nam als soldaat in het Regiment Gloucestershire. Aan het front begon hij poëzie te schrijven en stuurde zijn gedichten naar zijn vriend, de musicoloog en criticus Marion Scott. Toen hij de gedichten schreef voor wat zijn eerste boek, “Severn and Somme”, zou worden, werd hij in april 1917 aan zijn schouder gewond. Hij herstelde weliswaar en keerde terug naar het front. Hij werkte er verder aan zijn boek en componeerde muziek, waaronder de hier opgenomen liederen “In Flanders” en “By A Bierside”, in een orkestratie van Howells.

In de tussentijd werd Gurney in september van datzelfde jaar, tijdens de derde slag om Ieper, (“The Battle of Passchendaele”), slachtoffer van een gasaanval en werd naar het Edinburgh War Hospital gestuurd, waar hij een verpleegster, Annie Nelson Drummond, ontmoette en verliefd werd. De relatie is echter mislukt. Er blijft enige controverse over de mogelijke effecten van het gas op zijn geestelijke gezondheid, hoewel Gurney sinds zijn tienerjaren duidelijk tekenen en symptomen van een bipolaire stoornis vertoonde. Na zijn ontslag uit het ziekenhuis werd hij gedetacheerd bij Seaton Delaval, een mijndorp in Northumberland, waar hij gedichten schreef, waaronder ‘Lying Awake in the Ward’. “Severn and Somme” werd in november 1917 gepubliceerd.

In maart 1918 kreeg Gurney een ernstige inzinking, die gedeeltelijk werd veroorzaakt door de plotselinge ineenstorting van zijn relatie met Drummond. Hij werd opgenomen in de Gallery Ward in Brancepeth Castle, County Durham, waar hij verschillende liederen componeerde. In juni dacht hij aan zelfmoord maar kreeg langzaam een deel van zijn emotionele stabiliteit terug. In oktober werd hij eervol ontslagen uit het leger maar Gurney ontving de onconventionele diagnose van zenuwinzinking van shell-shock.

Na de oorlog bleek hij open te bloeien en werd beschouwd als één van de meest veelbelovende mannen van zijn generatie. Zijn geestelijke nood bleef echter verslechteren. Hij studeerde een korte tijd bij Ralph Vaughan Williams aan de Royal College of Music, maar hij trok zich terug uit het college voor hij zijn studie beëindigde. Zijn tweede bundel poëzie, “War’s Embers”, verscheen in mei 1919. Hij bleef een groot aantal liederen componeren, instrumentale stukken, kamermuziek en twee orkestwerken, “War Elegy” (1920) en “A Gloucestershire Rhapsody” (1919-21). Zijn muziek werd uitgevoerd en gepubliceerd. In 1922 was zijn toestand echter zo verslechterd dat zijn familie hem krankzinnig verklaarde.

Gurney bracht de laatste 15 jaar van zijn leven door in psychiatrische ziekenhuizen, eerst voor een korte periode in Barnwood House in Gloucester, en daarna in het City of London Mental Hospital in Dartford, waar hij de diagnose waanideeën kreeg. Gurney schreef tijdens deze jaren een achttal verzamelingen gedichten, schreef twee toneelstukken in Shakespeare stijl ‘Gloucester Play’ (1926) en ‘The Tewksbury Trial’ (1926), maar bleef ook muziek componeren.

Hij overleed op 26 december 1937, nauwelijks 47 jaar oud aan tuberculose terwijl hij nog steeds een patiënt was van het City of London Mental Hospital. Hij werd begraven in Twigworth, vlakbij Gloucester. De dienst werd geleid door zijn peetvader, Rev. Alfred Cheesman. “A lover and maker of beauty”, stond op zijn grafsteen. Marion Scott bewaarde de manuscripten en brieven van Gurney en werkte samen met de componist Gerald Finzi om ervoor te zorgen dat zijn nalatenschap niet werd vergeten. Op 11 november 1985 was Gurney één van de 16 “Grote Oorlogsdichters” die herdacht werden op een steen, onthuld in de “Poet’s Corner” van Westminster Abbey. De inscriptie op de steen werd geschreven door een mede-dichter van de “Grote Oorlog”, Wilfred Owen. In 2009 werd een monument ter nagedachtenis aan Gurney in de buurt van Ieper geplaatst, dicht bij de plek waar hij in 1917 het slachtoffer werd van de aanval met mosterdgas.

De Engelse componist, organist en leraar, Herbert Norman Howells (1892-1983) werd geboren in Lydney, Gloucestershire, als jongste van de zes kinderen van een loodgieter, schilder, decorateur en bouwer. Zijn vader speelde weliswaar orgel in de plaatselijke Baptistenkerk, en Herbert bleek een vroege muzikale belofte te zijn. De penibele, financiële situatie van het gezin kwam op scherp te staan toen vader in september 1904 een faillissement aanvroeg. Herbert was toen net nog geen 12 jaar oud. Financieel bijgestaan door een lid van de familie van Charles Bathurst, 1e burggraaf Bledisloe, die belangstelling toonde voor de ontluikende musicus, begon Howells in 1905 met Herbert Brewer, de organist van de kathedraal van Gloucester, met muzieklessen en op zijn zestiende werd hij leerling van Ivor Novello en Ivor Gurney aan de kathedraal. Gurney werd een goede vriend, ze maakten lange wandelingen door het platteland van Gloucestershire en deelden en bespraken hun liefde voor muziek en Engelse literatuur.

Een belangrijke ervaring voor de jonge Howells en Gurney, was de première in september 1910 op het Gloucester Three Choirs Festival van de magistrale ‘Fantasia’ op een thema van Thomas Tallis voor strijkers van Ralph Vaughan Williams. Howells vertelde in de loop van de jaren hoe Vaughan Williams naast hem zat op het concert en dat hij en Gurney danig onder de indruk waren van de bovenmenselijk mooie muziek, dat ze de hele nacht in Gloucester ronddoolden en dat ze bespraken en van gedachten wisselden over wat ze die avond aan onbegrijpelijk indrukwekkende muziek hadden gehoord. In 1912, verhuisde Howells naar het voorbeeld van Ivor Gurney, naar Londen, om er aan het Royal College of Music te studeren, waar zijn leraren Charles Villiers Stanford, Hubert Parry en Charles Wood waren. Onder de medestudenten van Howells waren naast Gurney, Arthur Bliss en Arthur Benjamin.

De belofte van Howells talent leek te worden afgebroken toen hij in 1915 de diagnose van de ziekte van Graves kreeg en hoorde dat hij nog zes maanden te leven had. Door zijn slechte gezondheid kon hij niet in dienst worden genomen in de Eerste Wereldoorlog, wat hem eigenlijk behoedde voor het ergste lot zoals dat van Gurney en andere vrienden en tijdgenoten. In het St. Thomas ziekenhuis kreeg hij tweemaal per week, twee jaar, de beproefde behandeling met radiuminjecties in de nek toegediend. Voor een groot deel van deze tijd reisde Howells tussen Londen voor behandeling en Lydney, waar hij door zijn moeder werd verzorgd. Hij was weliswaar nog steeds in staat om te componeren en componeerde in 1916 een Pianokwartet in la klein, “To Chosen Hill and Ivor Gurney who knows it’.

In het volgend jaar werd Howells assistent-organist van de kathedraal van Salisbury, maar bekleedde slechts enkele maanden de functie en vond de herhaalde reizen naar Londen voor behandeling te moeilijk. Vrienden zorgden vervolgens voor een subsidie van de Carnegie Trust, die voor Howells betaalde om R.R. Terry te helpen bij het bewerken van het Latijns Tudor-repertoire dat Terry en zijn koor tot leven brachten in de kathedraal van Westminster. Het werk zou leiden tot een multi-volume-editie van Tudor Church Music door Oxford University Press in de jaren 1920. Het leverde Howells een comfortabel inkomen op en stelde hem in staat om zich de Engelse renaissancestijl waarvan hij zo veel hield, eigen te maken, die hij zou oproepen in zijn eigen muziek. Zijn eerste belangrijke werken voor koor, de “Three Carol-Anthems” (Here the the Door, A Spotless Rose en Sing Lullaby) werden rond deze tijd gecomponeerd. In 1920 huwde Howells met Dorothy Dawe, een zangeres die hij in 1911 had ontmoet toen hij haar begeleider verving. Het huwelijk bleef bestaan ondanks Howells frequente ontrouw. Ze kregen twee kinderen, Ursula, later een actrice, en Michael.

In hetzelfde jaar werd hij professor aan het Royal College of Music, waar hij tot 1979 zou blijven. Onder zijn leerlingen waren Robert Simpson, Gordon Jacob, James Bernard, Paul Spicer, Madeleine Dring en Imogen Holst. De functie bij de RCM, combineerde hij vanaf 1925 met de functie van muziekdirecteur van de “St Paul’s Girls School”.

In september 1935 werd het vreedzaam bestaan van Howells als leraar en componist abrupt verbroken toen zijn negenjarige zoon Michael tijdens een familievakantie polio kreeg en drie dagen later in Londen overleed. Howells was diep getroffen en bleef de gebeurtenis herdenken tot het einde van zijn leven. Op aanraden van zijn dochter Ursula probeerde hij zijn verdriet om te zetten in muziek, en de daaropvolgende drie jaar componeerde hij veel van het grootschalig koorwerk dat uiteindelijk zijn “Hymnus Paradisi” zou worden, voortbouwend op materiaal uit het toen nog niet-gepubliceerd Requiem uit 1932. Dit bleef, in de woorden van Howells, “een persoonlijk, bijna geheim document”, tot 1950. Andere herdenkingswerken die rond deze tijd werden gecomponeerd, waren onder andere het Concerto for Strings (1938), waarvan de langzame beweging een gezamenlijk In Memoriam is voor zowel Michael als Sir Edward Elgar, en het onafgemaakt Celloconcert, waaraan Howells ten tijde van het overlijden van de jongen had gewerkt en waardoor hij het niet kon voltooien. Howells bleef componeren tot zijn late jaren ’80. Hij overleed op 23 februari 1983 op 90-jarige leeftijd, in een verpleeghuis in Putney, een dag na zijn goede vriend, de dirigent, Sir Adrian Boult. Zijn as werd bijgezet in Westminster Abbey. Deze hemels mooie dubbel cd is een immense ontdekking, die u voor geen geld ter wereld mag missen!

A Walk With Ivor Gurney  Tenebrae Dame Sarah Connolly Simon Callow Nigel Short Aurora Orchestra 2 cd sigmund classics SIGCD557

https://www.stretto.be/2023/09/30/sir-adrian-boult-holst-the-planetshammersmith-walton-symphony-nr-1-vaughan-williams-sinfonia-antartica-met-margaret-marshall-sopraan-butterworth-the-banks-of-green-willow/