Richard Sennetts monumentaal “Stadsleven, Een visie op de metropool van de toekomst”, uitgegeven door Meulenhoff.

In zijn boek bestudeert en beantwoordt de auteur essentiële vragen als, Hoe overleven mensen in de metropolen en hoe moeten we onze steden inrichten, nu meer en meer mensen in de stad willen wonen? Een onderzoek naar het ontwerpen en inrichten van de openbare ruimte, een oproep tot waakzaamheid. 

In “Stadsleven”, de Nederlandse vertaling van “Building and Dwelling”, neemt Richard Sennett (°1943) u mee naar Parijs, Barcelona en Sjanghai, naar de achterbuurten van Medellín en naar het hoofdkantoor van Google op Manhattan. De moderne ‘gesloten’ steden zijn volgens hem van tevoren ontworpen en bedacht. Wat buiten dit stadsplan valt, heeft geen kans van overleven. Als alternatief introduceert Sennett de ‘open stad’, een stad waar niet alles strikt gepland is, waar rekening wordt gehouden met onvoorspelbaarheden. Stedenbouwkundigen experimenteren er met bouwvormen die steden voor alle bewoners leefbaarder maken. In “Stadsleven” analyseert Richard Sennett de beklemmende relatie tussen steden en hoe mensen erin leven. 

In een tijd waarin meer mensen dan ooit in steden wonen, moeten we het leven in de stad grondig onder de loep nemen. Stadsleven is een originele, intellectuele en vooral geëngageerde visie op de toekomst van steden. “Je zou dit kunnen opvatten als het gedrag van afgestompte en vervreemde stedelingen”, zegt Sennett. Maar dan zie je over het hoofd welke subtiele dagelijkse omgang stedelingen weten te vinden met de duizenden nabije vreemden om hen heen.

Een stad vraagt om de kunst van het bewaren van een gepaste afstand. Of, zoals Sennett het zegt, “om een door waarden gedreven manier van omgaan met elkaar, een ethos dat recht doet aan onderlinge verschillen”. Hoe krijgt een stad vorm rond zo’n ethos? Voor Sennett, die altijd al een scherp oog heeft gehad voor de waarde van ambachtelijk werk en er naast zijn werk aan topuniversiteiten een professionele praktijk op nahoudt als stedenbouwkundige, is dit eerst en vooral een concrete vraag. De uitdaging wordt dan, hoe ontwerp je een stad die mensen helpt om op een goede manier met elkaar om te gaan?

In “Stadsleven” schetst Sennett historische lijnen en richt zich daarbij niet alleen op het Westen, maar ook op steden in het Zuiden. Bovendien is hij een vlot schrijver die zijn boek opbouwt rond treffende voorbeelden en ervaringen.

Essentieel  onderscheid in “Stadsleven” is dat tussen de fysieke, gebouwde stad (ville) en de stad als plaats waar een bepaalde manier van leven en verblijven tot stand komt (cité). De interactie tussen die twee bepaalt het uniek karakter van een stad. De files voor de slecht ontworpen tunnels van New York horen bij de ville, legt Sennett uit. Het is aan stedenbouwkundigen om een goed ontwerp te maken voor een specifieke cité, en daarbij hebben zij onvermijdelijk een ideaal voor ogen van een mooie en wenselijke manier van leven.

In Sennetts ethos als stedenbouwkundige is ‘openheid’ het centraal woord. “Gated communities” zijn voor hem dus taboe, ook al vragen mensen er om en ook al is er nog zo veel geld mee te verdienen. Voor Sennett betekent wonen in een stad dat je open staat voor diversiteit. Die openheid maakt een stad tot de plek voor innovatie en exploratie, een plek waar je kunt worden wie je wil zijn. Het is precies die belofte die mensen wereldwijd vanuit dorpen naar de stad trekt. Het leven in de stad is vaak hard, maar de stad is ook een plaats van beweging en hoop. Als je inventief en streetwise genoeg bent, kun je jezelf misschien opnieuw uitvinden. Om deze belofte waar te kunnen maken, moet ook de fysieke stedelijke omgeving (de ville) ‘open’ zijn. Volgens Sennett wil dit zeggen dat het stedelijk ontwerp principieel meer vormen van gebruik moet toelaten dan ontwerpers zelf van tevoren kunnen bedenken.

Wat hij bedoelt, illustreert Sennett aan de hand van “Songdo”, een geheel nieuwe stad ten zuidwesten van Seoul. “Songdo” is een “smart city”. In het controlecentrum van de stad (de ‘cockpit’) wordt aan de hand van informatie (vergaard via sensors of mobiele telefoons) alles bijgehouden en bijgestuurd: verkeers- en afvalstromen, de luchtkwaliteit, elektriciteitsgebruik. Sennett trok met enkele jonge, begeesterde Harvard-studenten naar deze stad van de toekomst, maar die bleken helemaal niet enthousiast. Voor hen voelde Songdo als een dorre, statische spookstad. Ze voelden zich zelfs enigszins beledigd. De stad heet dan wel ‘slim’, klaagden ze, maar je kunt hier je eigen vragen niet formuleren. Er valt in Songdo niets te veranderen of te proberen buiten de goedgekeurde algoritmen. Er is geen plaats voor nieuwsgierigheid. Slim Songdo houdt zijn bewoners dom.

Sennett is geen ideologische tegenstander van “smart cities”. Geen mens kan non-stop alert en nieuwsgierig zijn, en het is fijn als technologie tijdrovende routinetaken uit handen neemt. De echte ontwerpvraag is volgens hem: hoe kan een slimme stad tegelijk een open stad zijn? In Porto Alegre zag hij hier een demonstratie van. Bewoners van deze Braziliaanse stad gingen met stedenbouwkundigen in overleg over de herinrichting van hun buurt. Met behulp van big data werden de consequenties van bewonersvoorstellen ter plekke doorgerekend en zo mogelijk gevisualiseerd.

“Een goed stedenbouwkundige moet oog hebben voor het kleine, maar moet ook groot durven denken”, stelt Sennett. Daarmee neemt hij afstand van Jane Jacobs (1916-2006), de Amerikaans-Canadees publiciste en stadsactiviste en auteur van “The Death and Life of Great American Cities” (1961), die hij als jongeman leerde kennen. Jacobs had een hekel aan stedenbouwers die een plan uitrolden voor de mensen. Zij hield van straatleven dat langzaam groeit en elk buurtje zijn eigen karakter geeft. Jacobs wilde locals de ruimte geven en functies en mensen lekker door elkaar laten lopen. Alleen zo kan de stedelijke creativiteit bloeien, stelde ze.

De ideeën van Jacobs lopen spaak op schaal, constateert Sennett spijtig. Haar ethos werkte voor de “Greenwich Village” van de vroege jaren zestig, en misschien ook nog wel voor Amsterdam-Noord of Eindhoven. Maar het werkt niet voor Shanghai of São Paulo. Als miljoenen mensen in rap tempo naar dezelfde plek trekken, zul je als stedenbouwer vanuit snel reproduceerbare en dus eenvormige grids moeten werken om die enorme stroom mensen fatsoenlijk onderdak te kunnen bieden. Je zult ook de infrastructuren voor vervoer, energie en dataverkeer op de tekentafel aan elkaar moeten schakelen. Anders loopt een stad volledig vast.

Dit boek is het laatste van drie waarin Sennett de plaats van de homo faber in de samenleving wordt onderzocht. Het eerste boek, ‘De ambachtsman’, ging over de ambachtelijkheid, met name de relatie tussen hoofd en hand. In het tweede, ‘Samen’, ging Sennett in op de samenwerking die hoort bij het leveren van goed werk. In dit derde boek wordt de ‘homo faber’ in de stad geplaatst.

In het eerste deel van dit boek wordt gekeken naar hoe de stedenbouwkunde – de professionele praktijk van hoe steden worden gebouwd – zich in de afgelopen eeuwen heeft ontwikkeld. De stedenbouwers van de 19de eeuw probeerden de manier van bouwen en de manier van leven met elkaar in overeenstemming te brengen, maar het resultaat waren fragiele weefsels die gemakkelijk werden verstoord. In de 20ste eeuw werden cité en ville in de manier waarop stedenbouwkundigen hun steden bouwden van elkaar gescheiden: de stedenbouwkunde werd een “gated community” op zich.

Vervolgens wordt onderzocht hoe drie kwesties door deze breuklijn tussen het geleefde en gebouwde worden beïnvloed. Sennett begint met de enorme uitbreiding van de steden in het Zuiden, waar de onopgeloste problemen van het Noorden zich herhalen. In sociaal opzicht zijn de steden van vandaag op sociologisch niveau getraumatiseerd door Aristoteles’ stelling dat de cité uit verschillende soorten mensen moet bestaan. William Mitchells slimme stad heeft zich ontwikkeld tot ofwel een belofte, ofwel een nachtmerrie, want door technologie kan de stad worden geopend én worden gesloten. William Mitchell (1944-2010) was een in Australië geboren auteur, opvoeder, architect en stedenbouwkundige, bekend door het leiden van de integratie van architecturale en gerelateerde kunstvoorbeelden met computer- en andere technologieën.

In het derde deel wordt uiteengezet hoe een stad eruit zou moeten zien als we een opener stad voor ogen hebben. “Om die te bereiken is het noodzakelijk dat de mensen die erin wonen de vaardigheden leren om met complexiteit om te gaan”, zo lezen we. “Er zijn vijf vormen van openheid waardoor in de ville, complexe plaatsen kunnen ontstaan.

In het laatste deel van het boek gaat hij in op de essentiële ‘kromheid’ oftewel onregelmatigheid van de stad. “Onder alle sociale, technologische en architectonische breuken”, vervolgt Sennett, “ligt altijd de factor tijd, die de relaties tussen het geleefde en het gebouwde verstoort. Hier is niets poëtisch aan: de praktische problemen en onzekerheden rond klimaatverandering brengen de barsten aan het licht die in iedere stad ontstaan naarmate die zich ontwikkelt. Die problemen en onzekerheden brengen hem tegen het einde van dit boek terug naar de kwestie waar hij in Boston voor het eerst mee werd geconfronteerd, kan ethiek leidend zijn bij het ontwerpen van een stad?”. Een monument. Zeker lezen!

Richard Sennett Stadsleven Een visie op de metropool van de toekomst 415 bladz. Uitg. Meulenhoff ISBN 9789029093064