Twee schitterende opnames van Buxtehude’s “Membra Jesu Nostri” door Philippe Pierlot en Benoit Haller, op de labels Mirare en Christophorus.

Schütz componeerde de cyclus van de meditatie over de wonden van Christus, in de context van het lijden en dood van de Verlosser, op dezelfde manier als zijn meditatie over de zeven smarten van Maria. Deze meditaties beginnen met de voeten van Christus en gaan door met reflecties op zijn knieën, handen, zijden, borst en hart, culminerend in de contemplatie van het gelaat van Christus. De kern van elk van de zeven cantates is gevormd uit drie verzen, ontleend aan de middeleeuwse hymne, “Oratio-rhytmica”.

Buxtehude was van 1657 tot 1658 eerst organist in het Deense Helsingborg, vervolgens van 1660 tot 1668, van de Duitse kerkgemeente van het naburige Helsingør, en vanaf 1668, als opvolger van Franz Tunder, van de Marienkirche in Lübeck. Buxtehude trouwde in 1668 met Anna Margareta, de dochter van Tunder. Vanaf het midden van de 16deeeuw was de reputatie voor uitmuntendheid van de componisten van Noord-Duitsland goed ingeburgerd. Gezien de dynamiek door commerciële uitwisselingen en dankzij de bedrijvige activiteit van de haven van Hamburg, verwelkomden de steden van de Hanze vele buitenlandse arbeiders. Aan het eind van de 17deeeuw was Hamburg een toevluchtsoord voor artiesten en voor grote fortuinen. Het was de meest kosmopolitische stad in Duitsland en de bevolking omvatte een groot aantal handelaars, bankiers, diplomaten en senatoren, die tijd maakten om te genieten van muziek en om deze bloeiende kunst te stimuleren.

Buxtehude’s “Membra Jesu Nostri” is een enigmatisch werk. Alleen al door het gebruik van een Latijnse tekst had het werk een aparte plaats binnen het oeuvre van de protestants-Lutherse Buxtehude. Om die reden werd het dan ook nooit uitgevoerd op zijn “Abendmusiken”. De cyclus was bedoeld om gelovigen in staat te stellen, plaatsvervangend lijden te ervaren in de contemplatie van de gebeurtenissen van de passie. Deze mystieke beschouwingen worden gecontrasteerd door een selectie van passages uit de Bijbel, gekozen door Buxtehude, die een muzikale uitbeelding van de teksten creëerde.

Membra Jesu Nostri, BuxWV 75, een cyclus van zeven cantates uit 1680, werd opgedragen aan Gustaf Düben. De volledige Latijnse titel Membra Jesu nostri patientis sanctissima betekent “De zeer heilige delen van het lijdend (lichaam) van onze Jezus”. De tekst bestaat uit strofen van de middeleeuwse hymne Salve mundi salutare – ook bekend als de Rhythmica oratio – een gedicht dat vroeger werd toegeschreven aan Bernardus van Clairvaux, maar waarschijnlijk geschreven is door de Arnulf van Leuven (overleden 1250). De lange tekst bestaat uit zeven delen, waarin steeds een ander deel van Christus’ gekruisigde lichaam wordt bezongen, resp. de voeten, knieën, handen, de zijde, de borst, het hart en het hoofd. Buxtehude selecteerde voor elk deel drie strofen uit het gedicht en voegde er een bijpassende Bijbeltekst aan toe voor de concerti.

Het is overgeleverd in een manuscript, dat bewaard is gebleven in de verzameling van de hofkapelmeester van Stockholm en organist Gustav Düben, een vriend van Buxtehude aan wie het werk ook opgedragen werd.

Gustav Düben was de zoon van Andreas Düben, een immigrant uit Duitsland die een leerling was van Sweelinck en in Stockholm Kapellmeister en de organist van de Duitse St. Gertrude-kerk was. Tijdens zijn jeugd stuurde zijn vader hem voor zijn opleiding naar Duitsland. In 1647 trad Gustav Düben toe tot de Kungliga Hovkapellet en in 1663 volgde hij zijn vader op. Zijn twee zonen, Gustav de jonge (1690-1698) en Anders (1698-1726), volgden op hun beurt hun vader op. Vanaf 1640 stelde hij een uitgebreide collectie composities van zijn tijd samen, die hij onder meer had verzameld door reizen naar het buitenland. Deze “Düben-collectie” is een van de belangrijkste bronnen van muziek uit de 17de  eeuw.

In 1680 stuurde Dietrich Buxtehude zijn vriend Gustav Düben de partituur van de Membra Jesu nostri. Het bleek zeer emotionele muziek te zijn. De muziek sprak rechtstreeks tot de zintuigen en liet het lijden van Christus voelen. Door het geniale van zijn muziek, slaagde Buxtehude erin om te bewegen, te verlichten en de diepe betekenis van de tekst aan te leren.

Arnulf van Leuven (Leuven, ca, 1200 – Villers, 1250) was een cisterciënzermonnik, abt en dichter die leefde in de Abdij van Villers in Brabant, waarvan hij sinds 1240 abt was. Hij wa de tekstdichter van de cyclus Salve Mundi salutare. De laatste cyclus, “Salve caput cruentatum”, was de inspiratie voor het lied “O Haupt voll Blut und Wunden” van Paul Gerhardt (foto) een lied dat bekend is geworden omdat Johann Sebastian Bach het als koraal in zijn Matthäuspassion gebruikte.

Elke cantate opent met een kort instrumentaal voorspel, gevolgd door solistische delen met koorfragmenten. De middeleeuwse, mystieke tekst inspireerde Buxtehude tot een visionaire toonzetting. De relatie van de gelovige tot God werd hier gezien als de intieme relatie tussen man en vrouw, waardoor de eenwording van Christus met God een haast een sensuele dimensie kreeg. Deze benadering levert bijzonder expressieve muzikale momenten op. Devotie, mystiek, maar ook passie en sensualiteit worden hier subtiel in balans gebracht met aandacht voor de nodige de sereniteit. Niet te missen!

BUXTEHUDE MEMBRA JESU NOSTRI Ricercar Consort Philippe Pierlot cd MIRARE MIR 444

Dietrich Buxtehude Membra Jesu Nostri BuxWV 75 Haller Steyer La Chapelle Rhenane La Maitrise de Garcons de Colmar cd Christophorus CHR77436