Sonatas & Partitas for Solo Violoncello piccolo van Johann Sebastian Bach door Mario Brunello, op het label ARCANA. Een ontdekking!

Deze bijzondere Sonate & Partite per violino solo cd opent de samenwerking op het Arcana-label met een ‘Bach Brunello-serie’ van drie cd’s, waarin belangrijke composities voor de viool uit zijn catalogus worden uitgevoerd op de violoncello piccolo. Het boekje bevat teksten van Bach-specialist Peter Wollny en de Italiaanse schrijver Alessandro Baricco.

De violoncello piccolo is een vijfsnarige cello, meestal ook met een kortere mensuur dan de ´standaard´ moderne cello. Aan de snaren C G D A wordt een e-snaar toegevoegd, zodat tegelijkertijd een groter toonbereik ontstaat en een instrument met een eigen klankkleur. Het instrument wordt alleen voorgeschreven in laat barokrepertoire en raakte daarna in vergetelheid. Johann Sebastian Bach schreef de violoncello piccolo voor als obligate partij in een aantal cantates.

In Anna Magdalena’s handschrift van Bachs “6 Suites a violoncello solo” staat bij de 6de suite, “a cinque cordes” en genoteerd CGDAe. In deze zesde suite wordt naast de bassleutel ook veelvuldig de tenorsleutel gebruikt. Moderne cellisten op moderne celli moeten zich in hogere posities behelpen met duimposities op de A-snaar. Gearpeggieerde akkoorden met een wijde ligging behoren ook tot de specifieke mogelijkheden van de violoncello piccolo.

Er worden nagenoeg geen violoncello piccolo’s meer gebouwd. Pionier van de barokcello Anner Bijlsma liet een 7/8e instrument ombouwen en heeft als eerste de 6de suite laten klinken op een vijfsnarig instrument voor zijn integraal-opname (Philips-SEON 1979). Later maakte hij nog een opname van de partita in a-moll BWV 1013, de sonate nr.2 in a-moll voor vioolsolo BWV 1003 en de partita nr.3 in E-dur voor vioolsolo BWV 1006 op de violoncello piccolo.

Over welk vijfsnarig instrument bedoeld wordt bestaan verschillende meningen. Zo wordt er al lang gespeculeerd over een viola pomposa of viola da spalla (foto), die Bach zou hebben laten maken, die met een draaglint over de schouder werd gehangen daar ze te voluminus was om op de schouder te liggen.

Sinds het winnen van de Tsjaikofski-competitie in Moskou in 1986, heeft Mario Brunello zich gevestigd als een van de belangrijkste levende cellisten. Brunello, een eclectische muzikant, heeft al enkele jaren interesse in de wereld van historisch geïnformeerde uitvoeringspraktijken en de herontdekking van de ‘violoncello piccolo’. Dit instrument, iets kleiner dan de cello, staat tegenwoordig bekend om zijn aanwezigheid in enkele religieuze cantates van Bach, maar het werd in de 17de en 18de eeuw zeker veel breder gebruikt dan het momenteel bekende repertoire doet vermoeden.

Het keerpunt in het artistiek leven van cellist Mario Brunello (° 1960) was het winnen in 1986 van de Internationale Tsjaikofski-competitie. Brunello, geboren in Castelfranco Veneto (Treviso – Italië), studeerde bij Adriano Vendramelli (conservatorium van Venetië) en Antonio Janigro. In 1986 ontving hij de eerste prijs op de Internationale Tsjaikovski-competitie (Moskou) in de cellosectie. – ex equo met Kirill Rodin. Sindsdien speelde Brunello met vele orkesten overal ter wereld: London Philharmonic, Royal Philharmonic, Munich Philharmonic, Philadelphia Orchestra, Orchestre National de France, NHK Symphony Orchestra (Tokyo), Scala Philharmonic Orchestra, Santa Cecilia, om er maar een paar te noemen, o.l.v. Valery Gergiev, Zubin Mehta, Riccardo Muti, Yuri Temirkanov, Riccardo Chailly, Ton Koopman, Seiji Ozawa, Daniele Gatti, Myung-Whun Chung en Claudio Abbado.

Als kamermuzikant trad Brunello op met Gidon Kremer, Martha Argerich, Frank Peter Zimmermann, Yuri Bashmet, Maurizio Pollini, Andrea Lucchesini, Valery Afanassiev en het Borodin en Alban Berg Kwartet. Hij is artistiek directeur van de Internationale String Quartet Competition Premio Paolo Borciani en van het Reggio Emilia String Quartet Festival. In 1994 richtte Brunello het “Orchestra d’Archi Italiana” op en begon een dubbel uitvoerende activiteit als dirigent naast solist. Brunello speelt een Maggini-cello (17de eeuw) die in de 20e eeuw toebehoorde aan Benedetto Mazzacurati en vervolgens aan Franco Rossi, cellist van het beroemd “Quartetto Italiano”.

“Ik wil de Sonates en Partitas in alle opzichten’ benaderen, vertelt de solist. Violisten “vliegen hoog”, ze zitten altijd bovenop de melodie, ze zien de muziek van bovenaf. Ik stel daarom geen imitatie van de viool voor, maar eerder een spiegelende lezing, een verovering van de top via een andere route. Een berg gezien vanuit het zuiden of vanuit het noorden verandert het perspectief, maar niet de substantie”. Een hele ontdekking!

JOHANN SEBASTIAN BACH SONATAS AND PARTITAS FOR SOLO VIOLONCELLO PICCOLO Mario Brunello 2 cd ARCANA A469