Beethovens opera, “Leonore”, door het Freiburger Barockorchester en de Zürcher Sing-Akademie o.l.v. René Jacobs, op het label harmonia mundi. Niet te missen!

 

Van Leonore (1805) tot Fidelio (1814) waren er drie opeenvolgende versies van Beethovens enige opera. Tegen de traditie in, heeft René Jacobs ervoor gekozen om de vroegste versie nieuw leven in te blazen en het libretto en de gesproken dialogen te herwerken. Een grandioze prestatie. Niet te missen!

Beethovens enige opera, het Singspiel “Fidelio”, op een libretto van Joseph Sonnleithner (foto), gebaseerd op een Frans origineel, “Léonore, ou L’Amour conjugal” van Jean-Nicolas Bouilly (foto), werd voor het eerst uitgevoerd in Wenen in het Theater an der Wien op 20 november 1805, een week na de bezetting van de stad door Franse troepen o.l.v. Napoleon. De opera gaat over een politieke gevangene, Florestan, die door zijn trouwe vrouw Leonore, vermomt als een jongen, ‘Fidelio’, in de gevangenis dienst doet, op het nippertje gered wordt.

De titel Fidelio werd in 1805 gebruikt om mogelijke verwarring met de opera’s over hetzelfde onderwerp door Paër en Gaveaux te vermijden. Ook Beethoven zelf gaf de voorkeur aan de titel Leonore, die werd gebruikt voor de herziene versie van 1806. Voor de uitvoering van 1814 maakte Beethoven met de hulp van Georg Friedrich Treitschke, directeur van het Theater an der Wien, aanzienlijke wijzigingen. Deze versie is een geaccepteerd onderdeel geworden van het modern operarepertoire, voorafgegaan door de Fidelio Overture, geschreven voor de versie van 1814. Het werd voor het eerst opgevoerd in het Kärntnertortheater in mei 1814, opnieuw onder de titel Fidelio.

In de opera wordt de naam ‘Fidelio’ aangenomen door de heldin Leonore, die zichzelf vermomt als een jongen en een baan aanneemt in dienst van Rocco in de gevangenis waar haar man Florestan door zijn vijand, de gevangenisgouverneur Don Pizarro wordt vastgehouden. De zaken worden gecompliceerd door het feit dat de portier, Jaquino, verliefd is op Marzelline, de dochter van Rocco, terwijl Marzelline verliefd is op Fidelio. Een bezoek wordt bedreigd door de minister, waardoor het noodzakelijk is voor Pizarro om zijn vijand, Florestan, onwettig vastgehouden door Don Pizarro te ontdoen. Op aanraden van Leonore wordt Rocco weliswaar overgehaald om de gevangenen uit de bovenste cellen te luchten, wat tot de finale leidt van de eerste akte.

De tweede handeling speelt zich af in de kerker waar de gevangen Florestan een visioen van zijn vrouw Leonore lijkt te zien. Rocco en Fidelio gaan samen de kerker in, klaar om een graf voor de gevangene voor te bereiden, maar het is door de laatste interventie van Leonore, dat ze, terwijl de minister en zijn bewaker arriveren, haar man kan redden van de dood. Wanneer trompetten hun komst aankondigen, schenkt Don Pizarro, Leonore en haar echtgenoot hun vrijheid.

Hoewel hij eerder aria’s componeerde voor gebruik in opera’s van andere componisten, begon Beethoven pas in 1804 te werken aan wat zijn enige opera zou worden, Fidelio. In 1798 werd de Franse schrijver Jean-Nicolas Bouilly’s Léonore, ou L’amour conjugale opgevoerd met muziek van de zanger en componist Pierre Gaveaux. De samenzwering was actueel en handelde zoals het gebeurde met onterechte gevangenschap en de redding van een gevangene door de moed van zijn loyale vrouw. De opera genoot succes in Parijs, en een soortgelijk succes had de Italiaanse versie van Ferdinando Paër in 1804 in Dresden. Het libretto van Bouilly werd in het Duits vertaald door Joseph von Sonnleithner, die in februari 1804 werd benoemd tot secretaris van het Hoftheater en tijdelijk als directeur van het Theater an der Wien, ter vervanging van de acteur-manager Emanuel Schikaneder, auteur van het libretto van Mozarts Die Zauberflöte. De keuze voor het libretto werd beïnvloed door het succes in Wenen van Cherubini’s opera Les Deux journées, eveneens gebaseerd op een libretto van Bouilly, een ‘reddingsopera die zich afspeelt tijdens de Franse revolutionaire terreur.

Dat bepaalde gedeelten uit de opera van Paër sterke overeenkomst vertoonden met passages uit Beethovens Fidelio schijnt destijds nauwelijks te zijn opgevallen. Nu pas valt op in welke mate Beethoven erdoor werd geïnspireerd.

De première vond plaats op 20 november 1805 in het Theater an der Wien in Wenen, onder leiding van de componist.  Bij deze uitvoering werd de ouverture Leonora nr. 2 in C-groot gespeeld. De eerste gereviseerde versie werd op 29 maart 1806 in hetzelfde theater voor het eerst uitgevoerd, opnieuw onder leiding van de componist, met de ouverture Leonora nr. 3 eveneens in C. De tweede gereviseerde versie ging ten slotte op 23 april 1814 in het Kärntnertortheater in première, met de Fidelio-ouverture in E-groot.

In de versie 1805 komt de problematische liefde tussen Marzelline en Leonore ook aan de orde, in een ontroerend duet, met viool en cello omspeeld. Het geeft contour aan de diepe gevoelens van angst en woede die Leonore echt beroeren. “Breek nog niet, vermoeid hart”, zingt zij als inleiding op haar grote aria ‘Komm Hoffnung’, die uitgebreider is dan in Fidelio van 1814 en die gekenmerkt wordt door coloraturen (in Fidelio 1814 niet aanwezig), die soepel uit de mond van Marlis Petersen stroomden. Met haar lichte stem kon zij ook de felle kanten (in haar confrontatie met gevangenisgouverneur Don Pizarro) perfect invullen.

Leonore speelt in de versie van 1805 een veel ruimere rol dan in Beethovens definitieve versie uit 1814. De operatitel Leonore (volledig: Leonore, oder Der Triumph der ehelichen Liebe) is dan ook zeer terecht.

De première in 1805 bracht – om verschillende redenen – niet het succes waar Beethoven op had gehoopt. Goedbedoelde adviezen van vrienden om de opera in te korten, zetten Beethoven aan tot het schrappen van diverse passages, zoals de ‘goud-aria’ van Rocco de gevangenisdirecteur, en een duet tussen Leonore en Marzelline, dochter van Rocco en verliefd op de als jongeman vermomde Leonore. De drie bedrijven werden samengevat tot twee aktes. De presentatie in 1806 bleef echter steken bij twee uitvoeringen.

Beethoven legde het werk terzijde, maar in 1814 was de tijd rijp voor een herneming, weliswaar met wijzigingen, zoals in de partij van Florestan, die veel dramatischer werd ingevuld. Met een nieuwe ouverture, een gewijzigde afronding bij de bevrijding van Florestan en een nieuwe titel (Fidelio), ontstond de opera die nu wel succes beleefde.

René Jacobs koos voor de onbekende, oudste versie met een onvergelijkbare muzikale en dramatische structuur die een voorbeeldige beheersing van het orkest en de zangers vereist. Deze opname bewijst het op alle punten!

De Leonore van 1805 was de eerste versie, zonder coupures, die Beethoven na twee jaar van enthousiast werk aan het boeiend libretto van Joseph Sonnleithner voltooide voor de première in het Theater an der Wien. In een ware tour de force probeerde de componist, toen in de dertig, al zijn bewondering voor de opera’s van Mozart op te nemen en tegelijkertijd te laten zien dat hij het nog beter kon doen – vooral wat betreft de uitwerking van grote structuren in sonatevorm. Helaas was de eerste een mislukking: aan de ene kant, omdat het Duitstalig publiek vrijwel afwezig was – bijna de gehele, Weense aristocratie was gevlucht voor de oprukkende Napoleontische troepen, en de plaatsen werden voornamelijk ingenomen door Franse soldaten en het orkest en de zangers hadden ook niet het vereiste niveau.

Deze radicaliteit wordt verklaard door het feit dat het doel van de componist was om zijn partituur zoveel mogelijk te comprimeren tot twee akten in plaats van drie. Schitterende aria’s, zoals Rocco’s “Hat man nicht auch Gold” en het Marzelline / Leonore duo van Akte II, “Um in der Ehe froh zu leben”, met viool en cello solo’s, waren slachtoffers van deze coupure. Helaas was het standpunt in de negentiende eeuw dat alleen de Fidelio van 1814, het werk van een volwassen componist, het verdiende opgevoerd te worden , alsof de Beethoven van 1805 die toen de Eroïca Symfonie al had gecomponeerd, nog een beginneling was.

De Leonore van 1805 heeft drie akten, de latere versies slechts twee. Elk van deze drie akten heeft zijn eigen specifiek klimaat en volgt een weloverwogen dramaturgie. Elk presenteert zich als een vocale evolutie van solo naar kwartet of koor, en elk is gecentreerd op een hoofdpersonage, dat hem zijn titel zou kunnen geven. Akte I onthult het singspiel en Marzelline speelt de hoofdrol. In Akte II ruimt het singspiel plaats voor melodrama en neemt Leonore de centrale plaats in. De ondeugende Pizarro doet zijn intrede terwijl Jaquino, een personage uit het singspiel, verdwijnt, maar Marzelline blijft, in tegenstelling tot wat er in de latere versies gebeurt (ze heeft een duet met Leonore in de tuin, vergezeld van een viool en een cello die vogelgezang imiteren). De aria van Leonore is langer dan in Fidelio. Het maakt gebruikt een concertino bestaande uit drie hoorns en een fagot.

Florestan is het karakteristiek karakter van Akte III, “tragisch”. Hij moet twee hele akten wachten voor hij de aria die we al aan het begin van de ouverture hebben gehoord ,kan zingen. In de lange orkestrale prelude die zijn intrede voorbereidt, is er iets heel ongewoons: de pauken zijn niet zoals gewoonlijk op de kwint afgestemd, maar op Es en la, een tritonus. Met deze twee noten destilleren ze een duistere angst die zich verspreidde tijdens het begin van deze derde handeling (Beethoven is niet de eerste die de timbales gebruikt om een verontrustende sfeer te creëren: Salieri had reeds het idee in zijn opera La grotta di Trifonio uit 1785). De lucht van Florestan blijft hier in F mineur: het mist het deel in F majeur dat in Fidelio zal worden toegevoegd. De muziek komt dus veel beter overeen met de wanhoop van het personage aan het begin van de act.

Van de vier bestaande ouvertures is de Leonore II van 1805 de modernste en de meest overtuigende. Ze is vooral overtuigend in die mate dat ze, vooruitlopend op het symfonisch gedicht, het drama muzikaal voorbereidt, en er op anticipeert. De melodische beweging die uit de langzame introductie daalt, symboliseert de afdaling van Florestan naar de kerker na zijn arrestatie. Daarom is het ook deze melodie, die voor het eerst te horen is in Akte III, die als het hoofdthema van de expositie dient. Na een complexe doorwerking komt het reddend trompetgeschal. De uitkomst van het drama verschijnt hier in de muzikale inhoud. Om deze reden zou een re-expositie een dramatische interpretatie zijn vanuit een dramaturgisch oogpunt, wat Beethoven perfect begreep. Maar ook hier gaven zijn vrienden hem het slechtste advies na het fiasco van de eerste, in de overtuiging dat een sonatevormige opening opnieuw moest worden blootgesteld. In de opening Leonore III, bedoeld voor de voorstelling van 1806, introduceerde hij een re-expositie en sneed hij de doorwerking sterk in, hoewel deze behoorlijk boeiend en muzikaal veeleisend was. Feit is dat de Leonore II de introductie vanuit een formeel en expressief oogpunt, tot het meest gedurfde en boeiende drama vertegenwoordigt, en het meest consequent op dramatisch niveau.

Uitvoerders en rolverdeling :

Muzikale leiding René Jacobs

Koorleider Florian Helgath  

Don Fernando Tareq Nazmi (bas)

Don Pizarro Johannes Weisser (bariton)

Florestan Maximilian Schmitt (tenor)

Leonore Marlis Petersen (sopraan)

Rocco Dimitry Ivashchenko (bas)

Marzelline Robin Johannsen (sopraan)

Eerste gevangene Florian Feth (tenor)

Tweed gevangene Julian Popken (bas)

Beethoven Leonore René Jacobs Petersen Schmitt Ivashchenko Johannsen Weisser Nazmi Chum Freiburger Barockorchester Zürcher Sing-Akademie  2 cd Harmonia Mundi HMM90241415

https://www.stretto.be/2021/02/14/fides-ex-auditu-der-glaube-kommt-aus-dem-horen-beethoven-missa-solemnis-door-het-freiburger-barockorchester-en-het-rias-kammerchor-berlin-op-het-l/