Het nuchter en zakelijk architectuurgevoel van licht en schaduw, Marc Dubois schreef “Gaston Eysselinck 1907 – 1953, in de voetsporen van Le Corbusier”, een prachtboek van uitgeverij Snoeck. Fascinerend. Een must!

De Gentse architect Gaston Eysselinck (1907-1953) was in de periode tussen de oorlogen, een centrale figuur in de Belgische architectuur. Slechts een beperkt aantal van zijn ontwerpen werd gebouwd en dit waren meestal huizen. Verschillende daarvan maken deel uit van het modern erfgoed. Zijn reeks kleine en compacte rijtjeshuizen was een innovatief woningtype. Zijn buisvormige meubels uit de vroege jaren 1930, ontworpen voor zijn eigen huis, behoorden tot de beste in Europa. Het postkantoorgebouw in Oostende was ongetwijfeld zijn meesterwerk.

Gaston Eysselinck kreeg een opleiding aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten te Gent, waar hij les kreeg van onder meer Geo Henderick. Tijdens een studiereis door Nederland in 1929 leerde de architect zowel gebouwen van de Amsterdamse School als werk van Dudok, Oud en Gerrit Rietveld kennen. Van 1933 af was Gaston Eysselinck leraar aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten te Gent en van 1945 af gaf hij ook les aan de Academie te Antwerpen. In zijn eigen woning (foto) wist hij in 1930 reeds het gedachtegoed van het Nieuwe Bouwen en de door Le Corbusier geformuleerde Vijf punten (Les pilotis, Le toit-jardin, Le plan libre, La façade libre en La fenêtre en longeur) van een nieuwe architectuur, op vindingrijke wijze toe te passen en aan te passen aan de eisen van de locatie. Na de Tweede Wereldoorlog was hij vooral actief in Oostende aan de Belgische kust. Daar bouwde hij zijn meesterwerk.

Het eerder beperkt maar belangrijk oeuvre van de Gentse architect Gaston Eysselinck, behoort tot de boeiendste getuigenissen van een vernieuwende architectuur in België. Tijdens zijn studies aan de Gentse Academie kwam hij in contact met publicaties van de Europese avant-garde, de Russische architectuur en het werk van Le Corbusier. Na een studiereis in 1927 en 1929 naar Nederland bouwde hij zijn eerste woningen waarin hij op een creatieve wijze de opgedane ervaring wist te assimileren.

In november 1930 nam hij deel aan het CIAM congres (Congrès Internationaux d’Architecture Moderne) in Brussel rond optimale omvang en hoogte van de woonblokken; hoogste efficiëntie voor gebruik van oppervlakte en bouwmaterialen. Eysselinck stond op de legendarische groepsfoto in aanwezigheid van Mies van der Rohe, Walter Gropius en Le Corbusier. Het CIAM bestond van 1928 tot 1959. Eveneens in 1930 maakte hij een reis naar Stuttgart, huwde en ontwierp hij zijn woning met atelier in Gent. Deze woning is een gebouwd manifest van het “Nieuwe Bouwen”. Samen met de woning Peeters in Deurne zijn het voorbeelden van het avant-garde architectuur in Europa. Voor zijn woning ontwierp Eysselinck het meubilair waaronder verschillende buismeubelen.

De FRATSTA (afkorting van fabriek van rationele staalmeubelen) collectie was een uniek gegeven in de Europese meubeldesign. Huib Hoste, architect en publicist, benadrukt in een interview (1935): «Parmi les plus purs architectes de la jeune génération, qui, à l’exemple d’un De Koninck, cherchent à s’exprimer sans nulle concession, je citerai surtout Eysselinck, de Gand». In de praktijk kwam de productie echter niet op gang en werden de meubels handmatig door een lokale fietsenmaker gemaakt…Al snel verdween FRATSTA van de Belgische markt en de productie werd overgenomen door het uit de “Werkhuizen Vits” ontstaan bedrijf, Tubax, dat nog in beperkte oplage de stoelen vervaardigde.

“Onder invloed van het werk van Adolf Loos werd het plan steeds belangrijker en waren de gevels het resultaat van de inwendige ordening”, zo lezen we. In de jaren ’30 had Eysselinck geen enkele grote opdracht en herdacht hij de traditionele stedelijke rijwoning waarbij hij consequent de keuken aan de straatzijde plaatste. In 1937, op zijn dertigste, kreeg Eysselinck de Van de Ven prijs architectuur, de belangrijkste architectuurprijs in België. “Eysselinck”, schrijft Dubois, “geloofde in de maakbaarheid van een betere toekomst en dat nieuwe architectuur een internationale dimensie moest bezitten. De beheersing van de chaos door een rationele ordening is één van de grote ambities die de architect nastreeft.

Na 1945 ging alle energie naar het ontwerp en de bouw van het Post- en Telegrafiegebouw aan de Hendrik Serruyslaan in Oostende, een magistraal meesterwerk, één van de absolute hoogtepunten van de Belgische architectuur, een zoektocht naar een nieuwe zeggingskracht en een uitgesproken materialiteit, een gebouw dat de architectuur herpositioneerde”. Het meubilair werd eveneens door Eysselinck ontworpen en een oud-leerling van Gaston Eysselinck, Jo Maes, die ook raamversieringen voor het Casino-Kursaal in Oostende (architect Léon Stynen) ontwierp, ontwierp de magnifieke, keramische reliëfs die zich in de beschermde lokettenzaal bevinden (foto).

Tijdens de uitvoering van het postgebouw ontstonden er in 1953 echter meningsverschillen tussen Eysselinck en de opdrachtgever (de Regie voor Telefonie en Telegrafie) en de architect en stedenbouwkundige (één van de pioniers van de modernistische tuinwijkbouw in België), Jean-Jules Eggericx, (toen architect-urbanist van de stad Oostende). Het conflict ging over het plaatsen van een opvallend groot beeldhouwwerk van Jozef Cantré voor het gebouw (foto’s). Eysselinck vond dat de ronde vormen van het beeld nodig waren om de strakke lijnen van zijn gebouw te breken en aan te vullen. In december 1953 stapte Eysselinck, getekend door de tegenslagen zowel op professioneel vlak als door de tragiek van huwelijksproblemen, uit het leven. Het monumentaal beeldhouwwerk, eigenl. een plastiek in brons, “De Communicatiemedia, of Eenheid van de wereld door de Telefonie, Telegrafie en Postverkeer”, van Cantré, werd in 1963, zes jaar na het overlijden van de beeldhouwer en tien jaar na het overlijden van Eysselinck, voor het postgebouw geplaatst…

Al van in het begin van zijn loopbaan hechtte Eysselinck veel belang aan het meubilair en de directe band tussen meubelen en architectuur, “van stalen buismeubelen naar houten creaties” (sic). “Eysselincks eerste interieurproject”, zo lezen we, “was ‘coin de studio’ uit 1929 voor Ast Fonteyne (1906-1991), beeldend kunstenaar en acteur. Deze generatiegenoot had een grote ambitie op theatergebied en interesseerde zich voor de experimentele en vernieuwende toneeltheorieën van de Russische school. Ook de recentste ontwikkelingen op filmgebied volgde hij op de voet. Einde 1931 droomde hij er even van om opgenomen te worden in een buitenlandse ‘revolutionaire’ theatergroep met een ‘proletarische ideologie’. In deze periode tekende hij ook en maakte hij van Eysselinck een expressionistisch portret in houtskool. Het interieur bestaat uit twee delen, een verticale kastenwand die vrij in de ruimte is geplaatst en een bed/divan met daarboven een horizontale kast”. “In het verticaal volume”, vervolgt Dubois, “is een uitschuifbare schrijftafel aanwezig. Aan de kortste zijde was er bovenaan een nis waarin een sculptuur een plaats kreeg”.

“De jonge Eysselinck had veel aandacht voor kleurintegratie”, vervolgt Dubois. “De bewaard gebleven zwart-witfoto heeft een veelheid aan grijswaarden waaruit duidelijk blijkt dat het een zeer kleurrijk ensemble moet zijn geweest met elementen die aan de Stijl-beweging refereren. Op de achterzijde van de foto vermeldde Eysselinck de kleuren: ‘zwart, Van Dyck bruin en sterk crème’. Van de avant-gardearchitecten leerde hij dat een kast zoveel mogelijk een vrijstaand, autonoom object in de ruimte moet zijn en niet, zoals traditioneel het geval was, tegen een kamerwand geplaatst moet worden”. “Dat hij groot belang hechtte aan deze eerder bescheiden opdracht”, zo schrijft hij verder, “blijkt uit het feit dat hij het ensemble liet fotograferen met een technische camera. Het verscheen evenwel pas voor het eerst in 1933 in het tijdschrift Bâtir. Ook voor de familie Bourgay ontwierp Eysselinck meubilair. Eysselinck bezat de belangrijke publicatie Der Stuhl van Adolf G. Schneck, een tentoonstellingscatalogus uit 1928, waarin zowel houten meubilair als de eerste metalen buismeubelen werden getoond”.

Marc Dubois beschrijft uitvoerig Gent, de stad van Gaston Eysselinck, zijn opleiding, leraarschap aan de Gentse Academie en zijn studiereizen naar Nederland, Gent Zuid, Monument au Travail, zijn geschriften en zijn eigen woning in Gent, de villa’s Peeters/Van Hoogenbemt, het meubilair en de rijwoningen van Eysselinck, zijn werk uit de jaren ’30, en Eysselinck als urbanist. Ten slotte volgen het Postgebouw en het SEO gebouw in Oostende (foto), en zijn werk tussen 1945-1953.

Eysselincks oeuvre kan men beschouwen als een zoektocht naar een ‘humaan functionalisme’. Onder invloed van het werk van Adolf Loos, functionalisme, Nieuwe Bouwen en Nieuwe zakelijkheid, werd het plan steeds belangrijker en waren de gevels het resultaat van de inwendige ordening. In de jaren 1930 had Eysselinck geen enkele grote opdracht. Hij herdacht de traditionele stedelijke rijwoning waarbij hij consequent de keuken aan de straatzijde plaatste. In 1937, op zijn dertigste, kreeg Eysselinck de Van de Ven-prijs architectuur, de belangrijkste architectuurprijs in België. In 1945 ging alle energie naar het ontwerp en de bouw van het Post- en Telegrafiegebouw in Oostende, een magistraal meesterwerk, een zoektocht naar een nieuwe zeggingskracht en een uitgesproken materialiteit, een gebouw dat de architectuur herpositioneerde. Dit boek is de herontdekking van een krachtig, intens en uitermate belangrijk oeuvre. Een prachtboek! Zeker lezen.

Marc Dubois (°1950) studeerde in 1974 af als architect aan het Hoger Architectuurinstituut Sint-Lucas in Gent. Dubois vat zijn carrière tot op heden samen in drie luiken: onderwijs, onderzoek en maatschappelijk dienstbetoon.

Marc Dubois GASTON EYSSELINCK 1907-1953 In de voetsporen van Le Corbusier 328 bladz. geïllustreerd uitg. Snoeck ISBN 9789461615671

https://www.stretto.be/2020/01/20/vernieling-en-wederopbouw-oostende-1944-1958/