“Délicat et élégant, l’idéal esthétique du chant français”, de waardigheid van de “musique mesurée”. “Claude Le Jeune, Le Printemps” door het Ensemble Gilles Binchois, op het label Evidence Classics.

Voor hun nieuwe opname koos het Ensemble Gilles Binchois, “Le Printemps” van Claude Le Jeune (ca.1529-1600), een verzameling airs en chansons. Hun moderniteit en verfijning maakten de composities tot één van de belangrijkste verzamelingen, meerstemmige chansons van de Franse, 16de eeuwse Renaissance.

Claude Le Jeune (foto), een tijdgenoot van de veel bekendere Lassus (1532-1594) (foto) uit Mons/Bergen, was een van de meest getalenteerde en originele componisten van zijn generatie. Dit valt grotendeels te danken aan zijn associatie met de Hugenoten, aanhangers van het Frans, protestants calvinisme, terwijl Lassus zich eerst als kapelmeester van Sint Jan van Lateranen in Rome en later als lid van de hofkapel van Albrecht V, de hertog van Beieren, in München, kon scharen achter de veel grotere Katholieke gemeenschap. Beide componisten waren weliswaar goed bekend met elkaars werk. Lassus componeerde zelfs een aantal werken in de stijl van Le Jeune. Le Jeune’s stijl was met name avontuurlijker en meer experimenteel, in tegenstelling tot de meer conventionele stijl van Lassus, wat Lejeune waardering opleverde bij latere generaties Franse barokcomponisten van ballets de cour.

Claude Le Jeune uit Valenciennes, was als polyfonist van de Franco-Vlaamse School uit de Renaissance, de laatste, Franse componist die tot de hervormingsgezinde beweging van de Hugenoten behoorde. Zijn productie religieuze muziek was minstens zo groot als die van Claude Goudimel, maar veel minder bekend. Hij was in dienst van verschillende hervormingsgezinde broodheren, aan wie hij ook zijn composities opdroeg. Hij leefde in Frankrijk, waar hij nauw samenwerkte met de Académie de Poésie et de Musique, opgericht door J.-A.de Baïf. In dit kader experimenteerde hij met “musique mesurée”. Zijn bekendste werk dienaangaande was “Le Printemps”.

“Musique mesurée” (“à l’antique”) dankte zijn oorsprong aan Jean-Antoine de Baïf, de componist, Joachim Thibault de Courville, van de Academie voor Muziek en Poëzie, en een groep dichters, leden van de Pléiade, en humanistische intellectuelen, vergelijkbaar met de Camerata fiorentina in Fiorenze, wiens gedachtegoed leidde tot het ontstaan van de opera. Uitgaande van het principe van de gelijkwaardigheid van stappen en noten, concludeerde Jean-Antoine de Baïf dat het mogelijk was om de ritmes van de Griekse metriek plastisch te vertalen en de gebaren en passen van de dansers te laten harmoniseren met de koren om zo doende poëzie, muziek en dans samen te brengen, zoals de oude Grieken dat deden in hun tragedies.

Deze combinatie van verschillende kunsten gaf later vorm aan het ballet de cour (foto) en het air de cour en beïnvloedde de typisch Franse, recitativische stijl, van zowel de opera als de religieuze muziek. De belangrijkste vertegenwoordigers waren Joachim Thibault de Courville, Claude Le Jeune, Jacques Mauduit, Eustache du Caurroy, Nicolas de La Grotte en Guillaume Costeley.

Claude Le Jeune werd geboren in Valenciennes, waar hij waarschijnlijk zijn muzikale opleiding kreeg. De eerste vermelding van zijn muzikale activiteiten dateert van 1552, toen in Leuven in een bloemlezing van werken van verschillende componisten, vier aan hem toegekende chansons werden gepubliceerd. In 1564 verhuisde hij naar Parijs, waar hij kennis maakte met de hugenoten. Tegen die tijd had hij al enige internationale bekendheid verworven, zoals blijkt uit het verschijnen van zijn naam in een lijst van “hedendaagse componisten van uitmuntendheid” in een manuscript kopie van de Boetepsalmen van Lassus, die waarschijnlijk in de jaren 1560 zijn gecomponeerd in München. Mogelijk heeft Lassus halverwege de jaren vijftig, Le Jeune ontmoet tijdens een reis naar Frankrijk.

In 1570 begon Le Jeune zijn samenwerking met de Academie de musique et de poésie, onder leiding van Jean-Antoine de Baïf. Dat Baïf een katholiek was, die zelfs in een sonnet schreef over de Bartholomeusnacht of Parijse bloedbruiloft in 1572, waarin tussen de 5.000 en 30.000 protestanten werden vermoord, lijkt Le Jeune er niet van weerhouden te hebben om met hem samen te werken. Le Jeune bleef zijn poëzie op muziek zetten, en volgde in de jaren 1580 de idealen van de Academie. In 1581 componeerde hij trouwens in samenwerking met Baïf, d’Aubigné en Ronsard, muziek voor het huwelijk (foto) van hertog Anne de Joyeuse met Marguerite de Lorraine-Vaudémont, de halfzus van de koningin, Louise de Lorraine, twee “Mignons” (foto’s) aan het Hof van koning, Henri III.

Helaas bleek Le Jeune in 1589 de auteur te zijn van een antikatholiek traktaat en werd hij gedwongen Parijs te ontvluchten. Alleen de tussenkomst van zijn vriend, de componist Jacques Mauduit, de componist van o.a. “Chansonnettes mesurées”, “Psaumes mesurés à l’antique” en een Requiem “pour les funérailles de Pierre de Ronsard”, redde zijn leven en voorkwam volgens Marin Mersenne in zijn “Harmonie universelle” uit 1637, de vernietiging van de manuscripten die Lejeune bij zich had. Andere Hugenoten-componisten hadden minder geluk. Claude Goudimel bv., die Le Jeune wellicht goed kende, die de componist was van wel 8 boeken “psaumes en forme de motet” en “psaumes homophoniques”, werd vermoord door een katholieke menigte in Lyon tijdens het bloedbad in de nacht van 23 op 24 augustus (“Bartholomeusnacht”), 1572.

In 1590 vluchtte Lejeune naar La Rochelle, een bolwerk van de Hugenoten, maar ergens halverwege de jaren 1590 moet hij naar Parijs zijn teruggekeerd, want zijn naam staat zowel in 1596 als in 1600 op een lijst van musici, verbonden aan het Hof van Henri IV. Toen in 1572, de voormalige protestant Henri de Bourbon, als Henri IV, koning van Frankrijk werd, werd Lejeune diens hofcomponist, eerst “compositeur principal” en daarna, “Maître de la musique”. Er zijn maar weinig andere gegevens over zijn later leven bekend, maar hij moet productief hebben gecomponeerd, te oordelen naar de enorme hoeveelheid muziek die bij zijn overlijden in manuscript overbleef, waarvan de meeste in de eerste twee decennia van de 17de eeuw werden gepubliceerd. Lejeune overleed in Parijs en werd begraven op de protestantse begraafplaats van La Trinité. Lees voor de gelegenheid het boek, “Claude Lejeune (v.1530-1600), Un compositeur entre Renaissance et baroque” van Isabele His (Actes Sud) (foto).

De meeste composities van Lejeune werden postuum uitgegeven. Hij componeerde o.a.” Octonaires de la vanité et inconstance du monde” (1606) op gedichten van Antoine de Chandieu, Simon Goulart en Joseph Duchesne, “Dix Psaumes de David” (1564), en een groot aantal vocaal meerstemmige werken, “Psaumes en vers mesurez à l’antique”, op melodieën van Guillaume Franc (cantor, voorzanger en muziekleraar in Genève), Loys (of Louis) Bourgeois en Maistre Pierre (waarschijnlijk Pierre Davantès of Pierre Dagues). Deze melodieën behoorden tot de bundel Geneefse psalmen, met berijmingen van de psalmteksten door Calvijn, Théodore de Bèze en Clément Marot. Bekend zijn de vierstemmige koorzettingen en motetten er van van Claude Goudimel, maar minder bekend zijn deze van Claude Lejeune en de bewerkingen van Clément Janequin en Paschal de l’Estocart, een protégé van de protestantse Seigneurs de la Marck en van Charles III, Duc de Lorraine.

Claude Le Jeune combineerde airs, ballades en chansons (“chansons parisiennes”) en stelde met “Le Printemps”, uitgegeven in 1603 door Pierre I Ballard, een kleurrijk fresco samen dat zijn grote muzikale vaardigheden liet horen. Vaak geciteerd en geanalyseerd, met name door Olivier Messiaen, maar toch weinig uitgevoerd, was “Le Printemps” voor zijn tijd opvallend modern. Het was de geboorte van een stijl gewijd aan ritme en aan de effecten ervan. Deze beroemde pagina’s, Deze bloemlezing met 14 meerstemmige chansons rond het thema lente en vernieuwing, waarin bepaalde verzen monodisch gezongen worden, afgewisseld met de meerstemmig getoonzette verzen, (bv. “Francine, Rôzine” (Track 10), wordt zowel a capella uitgevoerd als met begeleiding van spinet (Catalina Vicens), harp (Claire Piganiol) of luit (Julian Behr).

De vocalisten zijn Lisa Magrini en Anne-Marie Lablaude, sopraan, Dina König, alt, Vincent Lievre-Picard, Dominique Vellard en Giacomo Schiavo, tenor, en Cyril Costanzo, bas. Deze zangers en de 3 instrumentalisten van het Ensemble Gilles Binchois, worden geleid door Dominique Vellard (° 1953), een Franse tenor, componist en specialist in middeleeuwse muziek. In 1979 richtte hij het Ensemble Gilles Binchois op, een toonaangevend ensemble in de uitvoering van Ars Nova-muziek. Hij is docent aan de Schola Cantorum Basiliensis en artistiek directeur van de “Rencontres Internationales de Musique Médiévale du Thoronet”, concerten in juli, in de middeleeuwse cisterciënzerabdij uit de 12de eeuw in het département du Var. Een ontdekking!

Claude Le Jeune Le Printemps Ensemble Gilles Binchois Dominique Vellard cd Evidence Classics EVCD069

https://www.stretto.be/2018/08/18/de-sereniteit-van-middeleeuwse-muziek-fons-luminis-codex-las-huelgas-de-nieuwe-cd-van-het-ensemble-gilles-binchois-o-l-v-dominique-vellard-op-het-label-evidence/