Richard Wagners “Geschriften over eigen werk”, uitgegeven door Ijzer/epo.

Kennis van 19de eeuws Saksisch Duits is niet langer vereist. Uitgeverij IJzer bracht het vierde deel uit in de reeks Geschriften van Richard Wagner, vertaald door Philip Westbroek. We kunnen nu dank zij hen Wagners analyse en beschouwingen van en over zijn eigen drama’s, voor de eerste keer in onze eigen taal lezen. Niet uitstellen.

In “Geschriften over eigen werk” is een keuze van Wagners teksten over zijn muziekdrama’s gebundeld. De componist schrijft over zijn eerste opera’s, over zijn zoektocht naar het Gesamtkunstwerk, de flop van zijn Tannhäuser in Parijs, over de betekenis van Der Ring des Nibelungen en Bayreuth, en over het mystiek drama Parsifal. In dit boek leren we Wagner kennen als artistiek ondernemer, regisseur en recensent van eigen werk, en wordt ons een kijkje gegund achter de schermen van zijn  operabedrijf, zo lezen we. Wagners eigen teksten beginnen eigenlijk pas na de eerste 50 bladzijden. De hoofdstukken “De dolende kunstenaar” en “De kunst van de verlossing”  zijn nl. als zeer geslaagde inleiding, door Westbroek gewijd aan Wagners leven. Daarna verduidelijkt vertaler en samensteller Philip Westbroek de indeling van het boek, licht hij zijn keuze van de teksten toe en verantwoordt hij zijn vertaling.

Als eerste volgt dan Wagners “Een mededeling aan mijn vrienden”, een uitgebreid essay van ongeveer 150 bladzijden uit 1851. Het is een uitgebreide autobiografische tekst waarin Wagner zijn innovatieve concepten over de toekomst van de opera en zijn geplande werkzaamheden zocht te rechtvaardigen. De tekst werd in een extra turbulente periode van zijn anders ook al zo bewogen en avontuurlijk leven geschreven. Na zijn gedwongen vlucht met Semper en Bakoenin uit Dresden waar hij kapelmeester was, n.a.v. hun actieve betrokkenheid bij de opstand van 3 en 4 mei 1849 tegen Friedrich August II van Saksen (foto), leefde hij in ballingschap in Zürich. Hij had omzeggens geen inkomen en zag, hoewel hij Lohengrin had voltooid, weinig kans tot opvoering. Ook had hij geen idee over hoe zijn carrière als componist nu verder moest. Tussen 1849 en 1851 componeerde Wagner nauwelijks muziek maar concentreerde hij zich op het schrijven van heethoofdige essays waarin hij zijn ronkende, nieuwe ideeën over muziek en de toekomst van de opera uiteenzette.

Het essay begint met een analyserende hekeling van bepaalde artistieke voorkeuren en smaken van zijn tijd. “Door het materialisme van het publiek”, zo schrijft Wagner, “kunnen alleen zulke kunstenaars in harmonie met de huidige smaak van het publiek zijn door ofwel monumenten uit het verleden te imiteren of door dienaren te zijn van de mode. Zij zijn geen kunstenaars. Echte, grote kunst kan alleen ontstaan uit het leven zelf  en de enige  kunstvorm die daaraan beantwoordt,  is drama”. De koppige en eigenwijze Wagner veroordeelt, zowel in de schilderkunst als in de muziek, de wereld van wat hij de vrouwelijke kunst noemt die enkel voor, door en vanuit zichzelf bestaat. “Pas wanneer echte levensindrukken een overweldigende poëtische kracht krijgen, vinden we mannelijke, generatieve kunst”, oreert hij.

De rest van het essay gaat over zijn artistieke ontwikkeling in samenspraak met zijn eigen levensverhaal en over de bevestiging van de identificatie van zichzelf als iemand die kunst uit het leven wringt. “Toegegeven dat ik met Rienzi  enkel en alleen een opera wou schrijven, werd ik met Der Fliegende Holländer pas echt mijzelf. Ik werd de artistieke modelbouwer van iets dat voor mij lag als de eenvoudige contouren van een volkse sage”. Door geleidelijk te werken aan de nieuwe literair-poëtische vormgeving (alliteratie) van de mythe over de aanstekelijke dwergen, ontwikkelde Wagner het idee de opera te hervormen.

Wagner  kondigt aan dat hij nooit nog een opera zal componeren. “Omdat  ik  geen  willekeurige titels wil geven aan mijn werken, zal ik ze drama’s noemen. Ik wil  mijn mythe in drie volledige drama’s vatten, voorafgegaan door een lange  Prelude. Op een speciaal daarvoor ingericht Festival  wil  ik  ergens in de toekomst,  die drie drama’s  dan samen met hun Prelude, in de loop van drie dagen en een vooravond  opvoeren. Het doel zal bereikt zijn, wanneer  ik met mijn artistieke vrienden, de daadwerkelijke uitvoerders,  tijdens deze vier avonden er in zal slagen,   het  artistiek, emotioneel  doel over te brengen op een publiek dat zich speciaal daarvoor heeft verzameld en  ingewijd wil  worden”. Dit was ongeveer Wagners  eerste publieke aankondiging van wat uiteindelijk  de gigantische Ring-cyclus zou worden.

Wagners nieuwe kunsttheorie ontstond dus tussen 1849 en 1851, tijdens de eerste jaren van zijn ballingschap in Zürich. “Ideologisch en filosofisch”, zo schrijft Westbroek,  “was zijn theorie utopisch socialistisch en onder invloed van Ludwig Feuerbach (foto), dialectisch Links-Hegeliaans. De decennia die daar op volgden waren gewijd aan de praktische verwezenlijking ervan. Dit leidde tot de bouw, vervolgt Westbroek, van het Festspielhaus en de organisatie van de eerste Festspiele. Vanuit zijn nieuwe kunsttheorie vond Wagner uiteindelijk maar tien van zijn opera’s en drama’s geschikt om tot op heden in Bayreuth te worden opgevoerd”.

“In “Eine Mitteilung an meine Freude””, vervolgt Westbroek, “probeerde Wagner de brug te bouwen van zijn kunsttheorie naar zijn eigenlijke “bühnewerken”. Wagner positioneerde zijn nieuwe kunst tegenover de verstarde traditie (het monumentale) en de frivole eigentijdse kunst (de mode)”. “De kunstenaar van het heden moet zich richten op het kunstwerk van de toekomst”,  zo stelde Wagner. “Dit kunstwerk ontstaat in interactie met de maatschappelijke werkelijkheid, waarmee Wagner zich opnieuw expliciet distantieerde van het op zichzelf staand ‘absolute’ kunstwerk”, voegt Westbroek er aan toe.

“Bij de eerste  opera’s ging het vooral om het vinden van de juiste vorm. Wagner zag deze in een dialectische ontwikkeling, waarbij dramatische inhoud en artistieke vorm als these en antithese tegenover elkaar stonden”, zo lezen we. De opera Die Feen was  ingegeven door de inhoud van het drama (verlossing), Das Liebesverbot door de muzikale vorm (de Franse opéra comique) en Rienzi was de synthese van vorm (Grand Opéra) en inhoud (het vraagstuk van vrijheid en macht). De drie romantische opera’s, Holländer, Tannhäuser en Lohengrin, presenteerde Wagner eveneens in een dialectisch schema als fasen in de ontwikkeling van het zuiver menselijke naar het Gesamtkunstwerk”.

“Zo drukte”, schrijft Westbroek, “de Holländer voor Wagner het verlangen naar een vaderland en een thuis voor zijn kunst uit en weerspiegelde Tannhäuser Wagners verlangen naar zuivere liefde en zuivere kunst. Dat  contrasteerde met de verleiding van de frivole operasmaak van zijn tijd (de Venusberg). Lohengrin combineerde beide verlangens. De held Lohengrin daalt vanuit zijn etherische hoogten af naar de mensenwereld om de concrete, zuiver menselijke liefde te vinden, zoals de kunstenaar afdaalt naar de wereld en verlangt om door de mensen begrepen te worden”.

“Wagner gaat daarnaast nog uitgebreid in op diverse onuitgevoerde projecten, Die SarazeninJesus von Nazareth en Wieland der Schmied of  op latere projecten als Die Meistersinger von Nürnberg, die ook deel uitmaakten van zijn ontwikkelingsproces als kunstenaar. Zijn Mitteilung eindigt met de keuze tussen historische stof en mythe”, besluit Westbroek. Zeker lezen.

In deel II lezen we teksten van Wagner over Der fliegende Holländer, Tannhäuser en Lohengrin. We lezen over  de ouvertures en lezen zijn opmerkingen bij de opvoering van deze opera’s.  In deel twee zijn zijn teksten opgenomen waarin hij vooral de betekenis van de ouvertures toelicht en hij nauwkeurig instructies geeft voor de uitvoering van zijn Holländer en Tannhäuser.  Dit deel bevat tevens Wagners eigen verslag van de Parijse Tannhäuser productie, die mislukte door de plaats van het voor de Franse opera en het Frans, mannelijk deel van het publiek toch zo belangrijk  ballet. In “Over de opvoering van Tannhäuser” (1852) richt hij zich tot  dirigenten en uitvoerders.  Deel II eindigt met zijn “Bericht over de mislukte opvoering van Tannhäuser in Parijs” (1861) en met zijn tekst over het voorspel tot Lohengrin, een tekst uit 1853.

Deel III gaat over de Ring.  Het opent met de eerste uiteenzetting van het volledig verhaal dat Wagner aanvankelijk in één drama wilde vatten, maar uiteindelijk uitgroeide tot de vier monumentale delen van de tetralogie. Aangaande keuze van teksten over Der Ring des Nibelungen, koos Westbroek voor “De Nibelungenmythe als ontwerp voor een drama” (1848) voor Wagners “Brief aan August Röckel over Der Ring des Nibelungen”  (1854)  en voor het voorwoord bij de uitgave van het gedicht van het Bühnenfestspiel Der Ring des Nibelungen (1862). Dit wordt gevolgd door Wagners “Epilogisch bericht over de omstandigheden en lotgevallen die de uitwerking van het Bühnenfestspiel Der Ring des Nibelungen hebben begeleid tot de publicatie van het gedicht” (1871).  Deel III eindigt met zijn “Terugblik op de Bühnenfestspiele van het jaar 1876”, geschreven in 1878.

Deel IV  bevat ten slotte Wagners teksten over Tristan und Isolde, Meistersinger en Parsifal. Zijn opvallende “Brief aan Arthur Schopenhauer over Tristan und Isolde”, een brief  over de metafysica van de geslachtelijke liefde uit 1858,  en zijn drie teksten over de voorspelen totTristan und Isolde (1859), Die Meistersinger von Nürnberg (1863) en Parsifal (1880), worden ten slotte gevolgd door “Het Bühnenweihfestspiel in Bayreuth”, een tekst  uit 1882.  Uit wat Wagner schrijft over zijn Handlung Tristan und Isolde, kunnen we niet genoeg afleiden in welke mate dit onnoemelijk meesterwerk gecomponeerd is door en onder invloed van Mathilde Wesendonck. Met haar wou de latere drakendoder van Bayreuth nl. bepaalde aspecten van Schopenhauers systeem verbeteren (op. cit. Noot op de pagina’s 383 en 384).

Knap. Heel interessante noten dus en als appendix “Wagners muziekdrama’s in vogelvlucht”, besluiten dit alweer bijzonder interessant en meer dan geslaagd boek. De teksten zijn uit niet zo eenvoudig Duits vertaald, ingeleid en geannoteerd door Philip Westbroek en het voorwoord werd geschreven door Leo Cornelissen, voorzitter van het Wagner Genootschap in Nederland. Van Wagner verschenen eerder bij uitgeverij IJzer “Het kunstwerk van de toekomst”, “Geschriften over kunst, politiek en religie” en “Opera en drama”. Voor geen geld ter wereld te missen! Met dank en Bravo!

Richard Wagner Geschriften over eigen werk 392 bladz. uitg. Ijzer/epo ISBN 978-90-8684-115-8