Carlo il Calvo (Karel de Kale) ging in première in 1738 in het Teatro delle Dame, het grootste operagebouw in Rome. De cast bestond volledig uit mannen en castraten. Vrouwen mochten nl. in Rome, niet in het openbaar optreden. Porpora’s opera was gebaseerd op een Venetiaans libretto van Francesco Salvini uit 1699, dat onder verschillende titels op muziek werd gezet door componisten als Vinaccesi, Keller, Alessandro Scarlatti, Orlandini en Telemann. De partituur is bewaard gebleven in het Conservatorium van Napels.
De in Napels geboren Nicola Porpora bracht zijn nuove musiche in de vroege jaren ‘30 van de 18de eeuw naar Londen, om er samen met zijn leerling, de castraat Farinelli, te profiteren van de weifelende situatie van Händels opera-onderneming. In 1733 wenkte Londen nl. met een uitnodiging om in de “Opera of the Nobility”, concurrentie aan te gaan met Händel in het “King’s Theatre”. “Arianna in Nasso” was Porpora’s eerste opera die opgevoerd werd in het Lincoln’s Inn Fields Theater. Deze opera rivaliseerde met Handels “Arianna in Creta” en werd een groot succes.
Porpora gebruikte daarenboven veel van Händels’ zangers, Senesino (foto), Montagnana en Cuzzoni. Tijdens zijn driejarig verblijf in Londen voltooide Porpora er nog vier andere opera’s, het oratorium “David e Bersabea” en de serenade, “La fest d’Imeneo”. Hij publiceerde er naast de cantaten op. 1, ook een Sinfonie da Camera op. 2. Door zijn contact met de hoge de adel werden zijn 12 cantaten, hoewel ze waarschijnlijk reeds gecomponeerd waren in Napels, in 1735 in Londen gepubliceerd, onder het hoog beschermheerschap van Frederick Louis, prins van Wales (foto), de oudste zoon van koning George II en de vader van de latere koning George III. De cantaten genoten meteen aanzienlijk succes en weerspiegelden naast het gezag van de Italiaanse muziek, Porpora’s meesterlijke toonzetting van de teksten van Pietro Metastasio, die de arcadische genoegens en idealen verheerlijkten.
Na zijn successen in Venetië en zijn opera avontuur in Londen, was Porpora een korte tijd kapelmeester aan het hof van de Saksische keurvorst in Dresden. Omwille van het succes van zijn rivaal Hasse en na een tijd in Wenen te hebben gewerkt, en enkele zomers in het kuuroord Mannersdorf am Leithagebirge te hebben doorgebracht, keerde hij in 1759 naar Italië terug en werd hij aangesteld als maestro di Capella van het Conservatorio di S Maria di Loreto in Napels.
Ondanks de rivaliteit tussen de operacomponisten geleid door Händel en Porpora in Londen (1734-1737), is nog niet alles gezegd over de ware aard van de band tussen de twee componisten. Beiden werden als buitengewoon originele componisten beschouwd vanwege hun esthetische keuzes en beiden bewonderden elkaars muziek. De enkele jaren in Londen brachten gedenkwaardige partituren voort, waaronder Ariodante van Haendel en Polifemo van Porpora, uitgevoerd met gelijktijdige runs in de theaters van de stad. Het gevecht tussen het opera company was een gelegenheid voor de componisten om elkaar te ontmoeten en te ontdekken, om, om te gaan met de smaak van het publiek, om nieuwe ideeën uit te proberen, en om inspiratie te putten uit de ongelooflijke vaardigheden van de leden van de vocale casts (Farinelli, Senesino, Carestini, e.a.).
De plot van Porpora’s “Carlo Il Calvo” gaat terug naar de vroege Middeleeuwen, toen het Rijk van Karel de Grote uiteenviel door toedoen van zijn ruziënde erfgenamen. Naar oud Frankisch gebruik regelde Karel de Grote in 806 zijn opvolging door een rijksdelingsplan, de zogenaamde “Divisio Regnorum”. Nadat er al enkele van zijn zonen gestorven waren, verhief Karel in 813 zijn enige legitieme erfgenaam Lodewijk de Vrome tot medekeizer. In 814 volgde Lodewijk de Vrome zijn vader op. Op 20 juni 840 overleed Lodewijk na een ziekte in de palts van Ingelheim, op een eiland in de Rijn. Lodewijk ligt begraven in de abdij van St Arnulph te Metz. Na drie jaar spanning en strijd zouden zijn zoons uiteindelijk zelf bepalen hoe het rijk werd verdeeld. West-Francië ging naar Karel de Kale, Oost-Francië naar Lodewijk de Duitser en het middenstuk, Midden-Francië, naar Lotharius. Deze verdeling lag aan de basis van de het huidige Europa, inclusief de eeuwenlange Frans-Duitse rivaliteit.
De Griekse dirigent, pianist en regisseur, George Petrou, studeerde aan het conservatorium van Athene, het Royal College en de Royal Academy of Music in Londen. Hij begon een vroege carrière als concertpianist, maar veranderde al snel in dirigeren en ontwikkelde een parallelle interesse in historische toetsinstrumenten en hun praktijken. Sinds 2012 is hij de artistiek leider van het gerenommeerde Atheense orkest Armonia Atenea (voormalig Athens Camerata), waarmee hij toert en veel opnamen maakt, zowel op historische als op moderne instrumenten. Vanaf seizoen 2021–22 werd hij de nieuwe artistiek leider van de historische Internationale Händel-Festspiele Göttingen. Daarnaast heeft hij een levendige interesse in toneelregie ontwikkeld en heeft hij onlangs verschillende succesvolle opera- en muziektheaterproducties getekend, waaronder Händels Alcina, C. Porter’s Kiss Me Kate, L. Bernsteins West Side Story, S. Sondheims Sweeney Todd and Company en The Godson van Theofrastos Sakellarides, de meest gevierde Griekse operette.
Rolverdeling:
Franco Fagioli (Adalgiso)
Max Emanuel Cencic (Lottario)
Julia Lezhneva (Gildippe)
Suzanne Jerosme (Giuditta)
Petr Nekoranec (Asprando)
Bruno de Sá (Berardo)
Nian Wang (Eduige)
Armonia Atenea onder leiding van George Petrou.
N.A. Porpora Carlo Il Calvo Fagioli Cencic Lezhneva Jerosme Nekoranec de Sa Wang Armonia Atenea George Petrou 3 cd Parnassus art productions PARARTS002