Gert van Kleef, “Joseph Cuypers, architect Een leven in kerken”, uitgegeven door Walburgpers.

In een tijd waarin de neogotische stijl van zijn vader Pierre bekend werd (bv. het Centraal Station en het Rijksmuseum in Amsterdam), vond zoon Joseph Cuypers (1861-1949) zijn inspiratie in een vroegere periode. Voor zijn talloze ontwerpen voor kerken, villa’s, en wooncomplexen o.a. in Heemstede, Roermond en Geleen, en voor de Amsterdamse Effectenbeurs, liet zoon Joseph zich nl. voor zijn “eigentijdse” vormentaal, beïnvloeden door stijlkenmerken uit een ver verleden.

Het neoclassicisme, de internationaal toonaangevende bouwstijl, die wat Nederland betreft, aan het eind van de 18de eeuw werd geïntroduceerd en gedurende de eerste helft van de 19de eeuw in verschillende varianten werd toegepast, vooral bij profane gebouwen, moest in de tweede helft van de 19de eeuw plaats ruimen voor een totaal andere stijl.

In de tweede helft van de 19de eeuw en de eerste twee decennia van de 20ste  eeuw, beleefde de gotiek nl. een internationale revival als neogotiek. In Nederland werd na het Herstel van de bisschoppelijke hiërarchie in 1853, de Nederrijnse gotiek door het in 1869, in Utrecht opgericht St. Bernulphusgilde, beschouwd als de ultieme inheemse, katholieke bouwstijl. De belangrijkste architect van de Utrechtse School was Alfred Tepe (1840-1920), die met name in het bisdom Utrecht, talloze katholieke kerken bouwde. De katholieken, die sinds de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden stelselmatig waren achtergesteld ten opzichte van de protestanten, begonnen na 1853 aan een periode van emancipatie.

Er werden met steun van de overheid veel nieuwe kerken, de zogenaamde “Waterstaatskerken” gebouwd en het katholiek onderwijs, de katholieke pers en het katholiek verenigingsleven werden sterk ontwikkeld. De weelderig versierde interieurs van de kerken weerspiegelden als het ware een tweede contrareformatie, net zoals de kerken rond de Maria verering en andere Heiligen van de Jezuïeten dat waren in de Italiaanse barok.

Deze eerder conservatieve Utrechtse school stond tegenover de meer internationaal georiënteerde school rond Petrus (Pierre) Cuypers (1827-1921)  (foto) (de vader van Joseph) en zijn leerlingen, voor wie neogotiek het uitgangspunt was voor verdere vernieuwing. De architecten, Joseph Cuypers en Jan Stuyt experimenteerden nl. met aan het romaans ontleende vormen. Het resultaat was het neoromaans, een stijl waarin naar het voorbeeld van de Nederlandse abdijkerken en kapittelkerken, romaanse vormen werden gecombineerd met een neogotische bouwwijze.

Al in de tweede helft van de 19de eeuw kwamen enkele katholieke neoromaanse kerken tot stand, waaronder enkele werken van Adrianus Bleijs en de indrukwekkende, vaak als neo-romanogotisch aangeduide, koepelkerken (foto) van Carl Weber (1820-1908), een Duits architect uit Keulen, die vooral in Nederland werkzaam was. Dergelijke neoromaanse kerken vormden weliswaar nog uitzonderingen te midden van de nog dominante neogotiek. De stijl kwam pas tot een echte bloei na de eeuwwisseling, toen de architecten Joseph Cuypers en Jan Stuyt zich steeds meer van de neogotiek afkeerden en ten dienste van de sacrale sfeer, meer romaanse invloeden in hun ontwerpen gingen verwerken. In de kathedrale basiliek Sint-Bavo in Haarlem (foto) bv. van Joseph Cuypers, was de koorpartij duidelijk op het laat romaans georiënteerd.

Van belang bij de romaanse “vernieuwing” was het contact met en de invloed van de Franse architect en benedictijn van Solesmes, Paul Bellot (1876-1944) (foto), die in zijn door hem ontworpen abdijen en kerken, bakstenen combineerde met een betonnen constructie. Joseph Cuypers toonde zich daarenboven door zijn vele uitbreidingsplannen een modern stedenbouwer met een voorliefde voor tuinwijken. Hierdoor was hij reeds tussen 1906 en 1914, een voorloper van ruimtelijke ordening en het optimaal benutten van de (openbare) ruimte, met aandacht voor de noodzakelijke functies.

Ondanks het eclecticisme van de neostijlen van het 19de-eeuws historisme, kende de Nederlandse kerkarchitectuur dus toen toch ook een ontwikkeling en naar de normen van die tijd, vernieuwing. Geheel los van art nouveau en de latere art deco en de technische, functionalistische innovaties zoals gewapend beton, staal en glas van het modernisme, lieten de architecten zich nl. voor hun neo romaanse stijlkenmerken inspireren door het mystiek licht en de serene sacraliteit van de oorspronkelijke gewelven uit de 11de – 13de eeuw. Ooit was het andersom. Vooral in de 13de– en 14de eeuw, werd de romaanse bouwstijl verdrongen door de gotische stijl met als overgang romanogotiek. In de tweede helft van de 19de eeuw werd de neogotische bouwstijl “verrijkt” met romaanse kenmerken. Een boeiende geschiedenis over de zoektocht van de mens naar verheven schoonheid, een pracht geïllustreerde uitgave vol ontdekkingen.   

Gert van Kleef is adviseur cultuur en erfgoed van de Grote Kerk in Alkmaar en publiceert sinds 1990 over architectuurgeschiedenis.

Gert van Kleef Joseph Cuypers, architect Een leven in kerken 312  bladz.  geïllustreerd uitg. Walburgpers ISBN 9789464565010

https://www.stretto.be/2022/06/17/be-lamberts-art-nouveau-in-nederland-architectuur-rond-1900-een-prachtuitgave-van-noordboek/