Bachs solocantates voor altstem vertonen niet alleen een buitengewone muzikale variëteit, maar stellen ook de hoogste eisen aan virtuositeit van de zangstem. Tegenwoordig worden deze cantates meestal door contratenoren gezongen, maar de uitzonderlijke alt Seda Amir-Karayan gaat daar op deze bijzondere opname volledig tegenin. Daarenboven combineert Seda Amir-Karayan deze cantates hier met oude, Armeense, liturgische a capella gezangen.
Toen Johann Sebastian Bach in Leipzig aankwam om de functie van cantor aan de Thomasschule op zich te nemen, kwamen zijn muzikale ambities tot uiting in de compositie van het Magnificat, de Johannes Passion en een reeks cantates waarin hij een grote verscheidenheid aan vormen en stijlen kon verkennen. In zijn solo cantates, liet hij koornummers achterwege terwijl hij de instrumentale partijen versterkte. De 12 solo cantaten (Cantata’s a Voce sola) van Johann Sebastian Bach bezitten, of ze nu religieus of wereldlijk zijn, ongelooflijk veel verscheidenheid. Sommige bevatten elementen van verhalen die vergelijkbaar zijn met aria’s en recitatieven uit zijn passies en vele hebben instrumentale bewegingen en solo passages die met zijn concerti kunnen rivaliseren. Bachs cantaten zijn daarenboven vaak zeer virtuoos en vergen van de solist(e) veel techniek en stijlkennis.
Bach componeerde de kerkcantate “Gott soll allein mein Herze haben”, BWV 169, een solo-cantate voor een alt-solist, in Leipzig voor de 18de zondag na Trinitatis en voerde ze voor het eerst uit op 20 oktober 1726. De lezingen voor die zondag waren de eerste brief aan de Korinthiërs, Paulus’ dank voor de genade van God in Efeze (1 Korinthiërs 1: 4-8), en uit het Evangelie, het grote gebod (Mattheüs 22: 34-46 ). De enige andere bestaande cantate voor diezelfde zondag is de koraalcantate “Herr Christus, der einge Gottessohn”, BWV 96, gecomponeerd in 1724. Net als drie andere cantates, “Widerstehe doch der Sünde”, BWV 54 (1714), en “Geist und Seele wird verwirret”, BWV 35, en “Vergnügte Ruh, beliebte Seelenlust”, BWV 170 uit 1726, componeerde Bach “Gott soll allein mein Herze haben” voor een enkele alt solist. Deze drie cantates, gecomponeerd binnen een paar maanden, gebruikten het orgel als een obbligato-instrument, mogelijks in functie van de combinatie van de altstem met orgelregistraties.
Bach componeerde de hier opgenomen cantate “Geist und Seele wird verwirret” BWV 35 in zijn vierde jaar als Thomaskantor in Leipzig. De tekst was gebaseerd op de dagelijkse lectuur uit het Marcusevangelie, de genezing van een doofstomme man. De librettist was Georg Christian Lehms (1684-1717) (foto), wiens poëzie Bach al in Weimar had gebruikt als basis voor solocantates. De tekst citeert ideeën uit het evangelie en leidt hieruit de analogie af dat als de tong van de doofstomme man werd geopend, de gelovige zou open moeten staan om Gods wonderbaarlijke daden te bewonderen. De cantates voor deze zondag hebben een positief karakter, wat Bach in eerdere werken voor de gelegenheid benadrukte door trompetten in de partituur op te nemen. In dit werk gebruikte hij weliswaar in plaats daarvan een obbligato solo-orgel in 5 van de 7 bewegingen. Cantata BWV 35, de verbijstering van de gelovige in het aangezicht van het goddelijk wonder (Aria “Geist und Seele wird verwirret”) dat in stand wordt gehouden door een verbijsterend continuüm van orgel obbligato dat in de conclusie de onweerstaanbare vreugde van de gelovige uitdrukt.
Bach (foto) componeerde de cantate “Vergnügte Ruh, beliebte Seelenlust” (BWV 170) voor de 6de zondag na Trinitas in Leipzig. Ze werd voor het eerst uitgevoerd in juli 1726 met de cantate “Ich will meinen Geist in euch geben” van zijn neef Johann Ludwig Bach (1677-1731) (foto), van elk een cantate voor en na de preek. Welke cantate de voorkeur kreeg voor de preek, is niet echt bekend. Maar waarschijnlijk was deze de cantate van Johann Ludwig Bach, omdat alleen zijn cantate duidelijk verwees naar het evangelie van die zondag. Met “Vergnügte Ruh” schreef Lehms een waar loflied op de vrede van de ziel en de rust en stilte van het hart. Maar de aria tekst is slechts een zachte prelude. In het eerste recitatief verwijst hij naar Mt 5,20-22 die schold op de vele zondaars. In de tweede aria tekst wordt de aberratie van het menselijk hart betreurd. De laatste regel van deze aria bevat de gedachte over de jammerende, verkeerde harten.
Seda Amir-Karayan brengt Bachs 3 cantates, ingeleid door en afgewisseld met eeuwenoude, Armeense a capella kerkgezangen. Deze opvallende gezangen vormen niet alleen een boeiend contrast, maar illustreren tegelijkertijd een verbazingwekkende spirituele verwantschap met de cantates voor de vastentijd van de Thomaskantor. Het resultaat is betoverend.
Armeense kerkmuziek bestond vijftienhonderd jaar lang uit monofone, onbegeleide zang en is een van de oudste takken van de oosters-christelijke cultuur. Een nieuwe fase in de ontwikkeling van de Armeense sacrale muziek begon toen het christendom in 301 als Armeense staatsgodsdienst werd erkend en Sint Mesrop Mashtots (ca. 361-440) in 405/406 het Armeens alfabet ontwikkelde en vervolgens samen met Sint Sahak Parthev (ca. 348-439) en zijn discipelen de Bijbel in het Armeens vertaalde.
Armeens gezang, bestaande uit acht modi, is de meest voorkomende religieuze muziek in Armenië, geschreven in Khaz, een Armeens muzieknotatieboek. Veel van deze gezangen zijn van oude oorsprong, die teruggaat tot pre-christelijke tijden, terwijl andere van christelijke oorsprong zijn, waaronder deze van de monnik Mesrop Mashtots en de kluizenaar/monnik Gregorius van Narek. De Armeense, religieuze muziek bleef eenstemmig liturgisch tot de Armeense priester, componist, pianist, dudukspeler, zanger, koordirigent, volksliederenverzamelaar, musicoloog en dichter, Komitas Vardapet (1869-1935) aan het eind van de 19de eeuw, de polyfonie introduceerde. Komitas kan dan ook beschouwd worden als de grondlegger van de (moderne ) klassieke, Armeense muziek. Van Mesrop Mashtots’ kerkmuziek is alleen de Armeense sharakan (de melismatische, monofone zang) bewaard gebleven. Dit belangrijkste genre uit de Armeense liturgie werd door Mashtots, Sint Grigor Narekatsi (951-1003) en Sint Nerses Shnorhali (ca. 1102-1173) ontwikkeld, bedoeld voor de Grote Vastentijd.
De in Armenië geboren alt Seda Amir-Karayan zong als 6-jarig meisje als soliste in het kinderkoor “Arevik” en was te horen op radio en televisie. Aan de Staatsmuziekacademie na Komitas in Jerevan studeerde ze eerst jazzzang bij professor Robert Amirkhanyan, de belangrijkste componist van Armeense liederen. Sinds 2000 treedt ze met hem op als een van de beroemdste vertolkers van zijn muziek in vele landen over de hele wereld. Als onderdeel hiervan werd de cd “The Voice of Armenia” opgenomen in Duitsland. Ze heeft ook naam gemaakt als soliste in de Armeense religieuze muziek, met name bij het Geghard Ensemble voor vrouwenstemmen. Ze volgde masterclasses bij Helen Donath, Malcolm Walker, Margreet Honig, Brigitte Fassbaender en Lioba Braun en in 2005, begon ze aan haar studie musicologie aan de Muziekuniversiteit van Jerevan bij professor Mher Navoyan, met een focus op Armeens-Middeleeuwse Kerkmuziek. Deze studie voltooide ze in juni 2011 met een masterscriptie over de “Teruggang van de Armeense Hymnografie van de 13de– tot de 15de eeuw”.
Tijdens haar academische carrière ontdekte ze haar grote liefde voor klassieke Europese muziek, met name voor het Duitse lied. De vereniging ter bevordering van culturele betrekkingen tussen Duitsland en Armenië (NOAH eV) maakte een academische opleiding in concertzang mogelijk, met een focus op oratorium en lied. Haar masterdiploma aan de Staatlichen Hochschule für Musik und Darstellende Kunst Stuttgart bij professor Ulrike Sonntag werd met onderscheiding behaald (oktober 2011-juli 2013). Tijdens haar studie won ze de eerste prijs bij het Podium Junger Gesangssolisten in Zwickau. Ter erkenning van haar bijzondere prestaties en talent ontving ze een Duitse beurs en steun van de Gerhard Trede Stiftung.
Fritz Krämer studeerde directie, musicologie en filosofie in Hamburg, Heidelberg en Bern en volgde masterclasses bij onder meer Frieder Bernius, Mark Tucker en David Roblou en Philippe Herreweghe. In Hamburg richtte hij als dirigent en artistiek leider, het Collegium Vocale Hamburg op. BernVocal is Berns professioneel vocaal ensemble voor oude muziek, opgericht in 2013. Onder de leden bevinden zich internationaal bekende solisten als Miriam Feuersinger, Dominik Wörner, Marie Lys, Peter Kooij, Hana Blažíková en Kai Wessel. Het ensemble werkt onder meer samen met Maurice Steger, Sebastian Wienand, de Camerata Bern, Enrico Onofri, de Friday Academy, Václav Luks en Vital Julian Frey.
Tracklist:
Sint Mesrop Mashtots: Bazum en Qo getutyunqd
Bach: Vergnügte Ruh, beliebte Seelenlust, BWV 170
Sint Grigor Narekatsi: Havun, havun
Bach: Widerstehe doch der Sünde, BWV 54
Sint Nerses Shnorhali: Luys, ararich luso
Bach: Geist und Seele wird verwirret, BWV 35
Bach Solo Cantatas for Alto Armenian chants Seda Amir-Karayan Camerata Vivaldiana Fritz Krämer cd PAS1158