


Op deze cd interpreteert de mezzosopraan Anna Lucia Richter enkele van Mahlers “Wunderhornlieder” en zijn “Kindertotenlieder”, twee cycli die als weinigen het menselijk lot in al zijn facetten belichten. Samen met het Gürzenich Orchester Köln o.l.v. Jordan de Souza interpreteert de mezzosopraan Mahlers liederen met grote emotionele diepgang en subtiele scheppingskracht. Een meerwaarde.

Mahlers magistrale Wunderhorn-liederen vieren en roepen een verloren tijdperk op, maar ze zijn ook een voorbode van de ondergang ervan. Mahler vatte deze dubbelzinnigheid in compromisloos melodieuze en idyllische, maar ook satirische, meedogenloze en wrede muziek.
Naast 3 Lieder für Tenorstimme und Klavier (1880) en 5 Lieder und Gesänge für eine Singstimme und Klavier, bestaan de Liederen van Gustav Mahler (foto) uit Lieder und Gesänge aus der Jugendzeit, deels op teksten uit Des Knaben Wunderhorn (met pianobegeleiding) (1880-1890), de Lieder eines fahrenden Gesellen, op eigen teksten (1883-1885), Lieder aus “Des Knaben Wunderhorn”, op teksten uit Des Knaben Wunderhorn, verzameld door Clemens Brentano en Achim von Arnim (1892-1901), de Rückert-Lieder, op gedichten van Friedrich Rückert (1901-1903), Kindertotenlieder, eveneens op gedichten van Friedrich Rückert (1901-1904) en “Das Lied von der Erde”, op gedichten van Hans Bethge, naar Li Tai Po (1908-1909).
Vanaf 1892, werd de muzikale verbeelding van Gustav Mahler aangewakkerd door de honderden Wunderhorn gedichten, een bloemlezing van volkspoëzie, samengesteld door Achim von Arnim en Clemens Brentano. Zij verzamelden anonieme, Duitse volksliedteksten en publiceerden deze tussen 1805 en 1808 in gereduceerde vorm met als titel “Des Knaben Wunderhorn. Alte deutsche Lieder”. Sommige zogenaamd middeleeuwse liedteksten waren eigenlijk in de 17de eeuw geschreven door dichters als Hans Jakob Christoffel von Grimmelshausen en Simon Dach. Of het nu ging om autonome liederen of als een beweging van een symfonie, Mahlers Wunderhorn-toonzettingen vertegenwoordigden enkele van zijn meest exotische, opwindendste, maar ook meest visionaire muziek.
Mahler begon in 1892 al aan bewerkingen uit de Wunderhorn. Een verzameling van twaalf van deze liederen werd in 1899 gepubliceerd onder de titel “Humoresques”. Hoewel de liederen uit de Lieder und Gesänge-verzameling voor piano en zangstem waren geschreven, dus geen door de componist geproduceerde orkestversie kenden, werden de Humoresques wel zo opgevat. De titels uit deze collectie uit 1899 waren Der Schildwache Nachtlied, Verlor’ne Müh, Trost im Unglück, Wer hat dies Liedlein erdacht?’, Das irdische Leben, Des Antonius von Padua Fischpredigt, Rheinlegendchen, Lied des Verfolgten im Turm, Wo die schönen Trompeten blasen, Lob des hohen Verstandes, Urlicht en Es sungen drei Engel.
Vóór de creatie van die 12 liederen, die tegenwoordig Mahlers “Wunderhorn-liederen” worden genoemd, had Mahler tussen 1887 en 1891, 9 pianoliederen gecomponeerd op basis van teksten uit Des Knaben Wunderhorn. Deze verschenen in 1892, als deel 2 en 3 van Gustav Mahlers “Lieder und Gesänge”, soms ten onrechte “Lieder und Gesänge aus der Jugendzeit” genoemd. Tussen 1892 en 1898 componeerde hij 12 liederen (balladen en liederen) uit de verzameling gedichten voor stem en orkest. De première van de orkestliederen in cyclische vorm vond weliswaar pas in 1970 plaats! Naast de orkestversies bestaan de Wunderhorn-liederen nl. ook in versies voor zang en piano door de componist, waarvan sommige aanzienlijk verschillen van de orkestversies. Deze versie was lange tijd nauwelijks bekend, aangezien de uitgeverij Universal Edition, al decennia alleen piano-uittreksels van de orkestversies uitgaf. Pas in 1993, werden de originele pianoversies door Renate Stark-Voit en Thomas Hampson, opnieuw bewerkt als onderdeel van de volledige kritische editie van Mahlers werken.
In zijn 9 symfonieën creëerde Gustav Mahler een heel eigen, sonore wereld voor zichzelf en voor zijn luisteraars. Meer dan welke andere componist wilde hij in zijn symfonisch oeuvre tot in de diepste diepten van de levenscirkel, de eeuwige cyclus van groei en verval, binnendringen. De vierde beweging, ‘Urlicht’, van zijn 2de symfonie, “Auferstehungs-Symphonie”, uit 1892, heeft Mahler overgenomen uit zijn liederenverzameling “Des Knaben Wunderhorn”. Ook de teksten van de vijfde beweging van zijn 3de symfonie (1893-1896), (het vrouwen- en kinderkoor “Es sungen drei Engel”), dat al in 1892 bestond, en de sopraansolo, “Das himmlische Leben”, in de finale beweging van zijn 4de symfonie uit 1899-1900, haalde hij uit de gedichtenbundel. 
De liederen die hij in zijn 2de en 3de symfonie had gebruikt, werden daarom uit de verzameling verwijderd en in latere edities vervangen door twee nieuwe liederen, “Revelge” (1899) en “Der Tamboursg’sell” (1901). Omdat “Das himmlische Leben” bij de publicatie in 1899, al georkestreerd en gebruikt was als laatste beweging van zijn 4de symfonie, werd ook dit lied niet gepubliceerd als onderdeel van zijn Liedcyclus “Des Knaben Wunderhorn”. Ook het eerste lied uit zijn 4 “Lieder eines fahrenden Gesellen” (1883-1885), op eigen teksten, was weliswaar gebaseerd op “Wenn mein Schatz Hochzeit macht” uit die bundel van Arnim en Brentano.
Mahler begon zijn Kindertotenlieder (1901-1904) in de zomer van 1901, nadat een gezondheidscrisis hem aan het denken zette over zijn eigen sterfelijkheid. De zomer van 1901 was een van zijn meest productieve, met een reeks liederen, waaronder het eerste, derde en vierde van de vijf Kindertotenlieder. Mahlers eerste dochter, Maria (“Putzi”) (foto), werd geboren in november 1902, en Mahler maakte zich voortdurend zorgen over haar zwakke gezondheid. Mahlers angsten waren terecht, Maria overleed op vierjarige leeftijd aan roodvonk en difterie. 
Friedrich Rückert (1788-1866) (foto) begon met het schrijven van zijn Kindertotenlieder na de dood van twee van zijn kinderen. Rückert schreef trouwens honderden van deze gedichten, die postuum werden gepubliceerd. De door Mahler gekozen teksten raken verschillende thema’s aan, maar de constante die ze verbindt, lijkt hun overheersende natuurbeelden te zijn, die de lokale tragedie van de dood van een kind in een ononderbroken, bredere context plaatsen. De teksten vertellen ook iets over Mahlers spiritualiteit, met zijn vast geloof in een hiernamaals, bevestigd door het terugkerend beeld van “licht” en door de serene afsluiting van het laatste lied. Orkestraal bouwde Mahler de cyclus op naar het laatste lied, het enige lied waarin de volledige instrumentale bezetting werd gebruikt. Als geheel is de cyclus net zo rigoureus gestructureerd als Mahlers symfonieën, en de sfeer ervan was bepalend voor zijn drie symfonieën (nrs. 5, 6 en 7) uit de ‘middenperiode’.
In de Wunderhornlieder ontmoeten we tedere jeugdherinneringen en bizarre verhalen in een wereld tussen ironie, volkslied en diepe melancholie. Het schrijnend contrast wordt gevormd door de Kindertotenlieder, waarin Mahler de pijn van het verlies van een kind met aangrijpende en ontroerende ingetogenheid op muziek zette. Samen met het Gürzenich Orchester Köln onder leiding van Jordan de Souza geeft de zeer genuanceerde stem van Anna Lucia Richter deze liederen een nieuwe, persoonlijke dimensie.



De naam van het Gürzenich-Orchester Köln komt van de vroegere concertzaal, de Gürzenich-Festhalle, in Keulen waar o.a. Mahlers 3de- en 5de symfonie in première werden gespeeld. Momenteel is de belangrijkste concertlocatie de Kölner Philharmonie. Het Gürzenich Orkest vindt zijn oorsprong in 1827, toen een groep Keulse burgers, de oprichting van de “Cölner Concert-Gesellschaft” sponsorde om “Gesellschaftskonzerte” en “Abonnementskonzerte” te organiseren. Het orkest begon in 1857 concerten te geven in de concertzaal van Gürzenich, waaraan het zijn huidige naam ontleende. In 1986 nam het orkest zijn intrek in de Kölner Philharmonie maar het orkest speelt ook in operaproducties in de Keulse Opera.

De Duitse sopraan/mezzosopraan, Anna Lucia Richter (1990) was jarenlang lid van het meisjeskoor van de Dom van Keulen en kreeg vanaf haar negende zangles van haar moeder Regina Dohmen. Ze studeerde zang bij Kurt Widmer (1940-2023) in Bazel en bij de Amerikaanse sopraan en zangpedagoge, Klesie Kelly-Moog (1946) in haar geboorteplaats Keulen en werd verder gecoacht door Margreet Honig, Edda Moser, Christoph Prégardien en Edith Wiens. Ze behoort ondertussen tot de beste en meest opwindende, jonge zangeressen van haar generatie en won diverse internationale prijzen.
Jordan de Souza (1988), geboren in Toronto, studeerde orkestdirectie aan de McGill University in Montreal en maakte zijn debuut als dirigent op 20-jarige leeftijd met de Johannes Passion van Bach. Na zijn afstuderen trad hij van 2011 tot 2015 toe tot de faculteit van McGill University en dirigeerde hij verschillende belangrijke koorwerken, waaronder Bachs Matthäus-Passion, Weihnachtsoratorium en Mis in si-klein, evenals de Requiems van Verdi, Mozart en Fauré. Gedurende deze periode dirigeerde hij ook drie wereldpremières als “conductor in residence” van Tapestry Opera, het enige Canadees gezelschap dat zich uitsluitend toelegt op het creëren en uitvoeren van originele Canadese opera’s. Hij verhuisde naar Europa om zich aan te sluiten bij de staf van de Komische Oper Berlin en was eerste kapelmeester, die in 2020 een termijn van vier jaar afrondde. Tijdens deze periode werkte Jordan de Souza nauw samen met de gerenommeerde regisseur Barrie Kosky aan vier door critici geprezen nieuwe producties.
Tracklist:
Des Knaben Wunderhorn (Selection):
Wer hat dies Liedlein erdacht?
Rheinlegendchen
Das irdische Leben
Verlorne Müh’
Des Antonius von Padua Fischpredigt
Lob des hohen Verstandes
Wo die schönen Trompeten blasen
Urlicht



Kindertotenlieder (after poems by Friedrich Rückert)
No. 1, Nun will die Sonn’ so hell aufgeh’n!
No. 2, Nun seh’ ich wohl, warum so dunkle Flammen
No. 3, Wenn dein Mütterlein
No. 4, Oft denk’ ich, sie sind nur ausgegangen!
No. 5, In diesem Wetter!



Mahler Songs of Fate Anna Lucia Richter Gürzenich-Orchester Köln Jordan de Souza cd Myrios Classics MYR 036