Luit van der Tuuk, “Lof en laster, Vrouwen in de vroege middeleeuwen”, een opvallende uitgave van Omniboek.

Over middeleeuwse vrouwen zijn veel minder bronnen te vinden dan over mannen. Desalniettemin maakt Luit van der Tuuk in ‘Lof en laster’ duidelijk dat vroegmiddeleeuwse vrouwen veerkrachtig, vindingrijk en bekwaam waren. Bovendien waren ze in staat (politieke) macht, kennis en creativiteit buiten de huiselijke sfeer uit te oefenen. Van der Tuuk reconstrueert in dit boek de levens van adellijke en gewone vrouwen. Op basis van archeologisch bewijs en geschreven bronnen ontstaat het beeld van krachtige vrouwen, in een periode waarin de macht van de kerk voortdurend toenam.

“Vrouwen” zo lezen we, “zijn in de geschiedenis pas naar voren getreden door het voortschrijdende wetenschappelijk onderzoek dat onder invloed van de vrouwenbeweging op gang kwam. Vrouwenstudies kwamen vooral op in de tweede helft van de twintigste eeuw, toen meer vrouwen gingen studeren. Ze zagen dat de rol van vrouwen in de geschiedenis lang onderbelicht was gebleven en begonnen erover te schrijven. Ze schetsten een heel ander beeld van de vrouw dan historici vóór hen deden en gaven daarmee een impuls aan vrouwengeschiedenis als afzonderlijk onderzoeksterrein. De vrouwenemancipatie in onze dagen is dan ook van grote betekenis voor dit arbeidsveld”

“De laatste decennia”, vervolgt de auteur, “is het accent van vrouwenstudies verschoven van vrouwengeschiedenis, die vooral gaat over de levenswijze van vrouwen en de rol die zij hebben gespeeld, naar genderstudies die zich meer bezighouden met de verhouding tussen de seksen. Daarbij wordt niet alleen onderzoek gedaan naar de geschiedenis van individuele vrouwen (en een enkele keer mannen), maar ook naar het al of niet metaforische gebruik van vrouwelijkheid tegenover mannelijkheid”.

Verdeeld over tien hoofdstukken leest u o.a. over de maatschappelijke positie van de vrouw (de Merovingische periode, de Karolingische periode  en de Ottoonse periode), over weerbare, ondernemende en strijdvaardige vrouwen (Olga van Kiev en Adela van Hamaland), de geestelijkheid en het zwakke geslacht (ondergeschiktheid als rechtvaardiging, Sieraden van de kerk, geleerde vrouwen en kloosterhervormingen). In het hoofdstuk “Rolpatronen” gaat het o.a. over familierelaties, kindermoord (op meisjes), rechtspositie en de taakverdeling tussen de seksen, gevolgd door een hoofdstuk over het huwelijk, kerkelijke inmenging, gearrangeerde verbintenissen en liefdeshuwelijken, en een hoofdstuk over relaties en seksualiteit, polygamie en concubinaat, overspel en ontucht, liefde en seksualiteit, anticonceptie en abortus, en vrouwenliefde en seksspeeltjes. In de twee laatste hoofdstukken gaat het ten slotte over magie, dwaze vrouwen en zieneressen en slavinnen, de vrouw als talisman, macht en onvermogen van weduwen en Theophanu, een Byzantijnse prinses die keizerin van het Heilig Roomse Rijk werd, en Adelheid, geroemd en bewonderd om haar schoonheid, intelligentie en zedigheid en als een begaafd harpiste.

“Een overzicht van de spaarzaam bestudeerde vroege middeleeuwen”, zo schrijft van der Tuuk, “is nog steeds pionierswerk. Veel onderzoek begint pas serieus met bronnen uit de twaalfde eeuw, terwijl er ook betrekkelijk veel over de Romeinse tijd gepubliceerd is. Vrouwen uit het tussenliggende tijdvak blijven meestal onderbelicht, waardoor we slechts een onvolledig en fragmentarisch beeld van hen krijgen. Dat is onterecht, omdat deze periode door de unieke vermenging van twee uiteenlopende tradities, die van de tribale Kelten en Germanen en de christelijk-mediterrane, cruciaal is voor de ontwikkeling van de maatschappelijke positie van de westerse vrouw”.

Luit van der Tuuk gaat op zoek naar de vroegmiddeleeuwse vrouw in Noordwest-Europa. Daarbij zijn de begrippen vroegmiddeleeuws en Noordwest-Europa vaag omlijnd. We lezen grotendeels over het gebied ten noorden van de Alpen en de Pyreneeën, en volgen het wel en wee van vrouwen vanaf de stammensamenleving die de Romeinen tijdens hun campagnes aantroffen tot aan de Gregoriaanse kerkhervorming in de elfde eeuw, toen invloeden van leken op de kerk werden teruggedrongen. Afgetakelde christelijke waarden werden toen weer strenger nageleefd, waardoor er een volgende fase in de vrouwengeschiedenis begon.

Dit boek is thematisch geordend en niet chronologisch of geografisch van opzet. “Hier gaat het niet zozeer over materiële factoren”, schrijft van der Tuuk, “hoe vrouwen hun dagelijkse leven inrichtten en hoe zij zich verzorgden en kleedden. Het behandelt vooral de sociaal-culturele aspecten van het vrouw zijn, hun positie in de samenleving, hun identiteit en de kenmerken die aan hen werden toegeschreven. Om daarvan een idee te krijgen, maakte Luit van der Tuuk een zoektocht door een veelheid aan uiteenlopende bronnen, van Germaanse wetsteksten tot vorstelijke kronieken, van Scandinavische saga’s tot kerkelijke boeteboeken, waar mogelijk aangevuld met archeologische informatie”.

Hoe functioneerden vrouwen binnen de hun opgelegde beperkingen? Vraagt hij zich af. Hoe oefenden zij invloed uit op hun gezinssituatie en uiteindelijk ook op de samenleving? “Om op deze vragen een antwoord te krijgen”, lezen we, “moeten we juist op zoek naar vrouwen die buiten de maatschappelijke kaders opereerden, want in werkelijkheid gedroegen zij zich lang niet altijd zoals van hen verwacht werd”. We ontmoeten gewelddadige vrouwen als Hervör, die weigerde vrouwenwerk te verrichten en liever een Vikingbende aanvoerde, en Thornbjörg uit de IJslandse sage over Erik de Rode, die zich als man kleedde en in volle wapenrusting als koning troonde. Vaak was dergelijk abnormaal gedrag opmerkelijk genoeg om te worden beschreven, al was het maar om duidelijk te maken dat hun buitenissige capriolen niet door de beugel konden.

Aan dwarsliggende vrouwen werden zelfs duistere machten toegeschreven. Luit van der Tuuk volgt deze strijdlustige vrouwen van de legendarische Amazones, tot de daadkrachtige Adela van Hamaland, die het rond de eerste millenniumwisseling tegen een mannenwereld opnam. U ontmoet verder o.a. de Germaanse godin Frigg, de onberispelijke gemalin van Odin, Helena van Troje, Livia, de vrouw van keizer Augustus en de machtigste vrouw onder het principaat (de eerste fase van het Romeinse Keizerrijk), Jeanne d’Arc, Jacoba van Beieren, gravin van Holland, Zeeland en Henegouwen tussen 1417 en 1433, Elisabeth I, Joséphine de Beauharnais en Margaret Thatcher, bekende voorbeelden van doortastende vrouwen die er op het politieke strijdtoneel toe deden. “Het zijn wel stuk voor stuk vrouwen die niet in de vroege middeleeuwen leefden”, schrijft van der Tuuk, “en dat is geen toeval. De geschiedenis heeft vrouwen uit deze periode het krachteloos imago opgespeld dat ze bij het bekleden van belangrijke posities zelden een prominente rol speelden”. Een bijzonder vlot geschreven en aangenaam te lezen boek over een essentieel onderwerp dat vaak verwaarloosd wordt. Zeker lezen!

Luit van der Tuuk, Lof en laster Vrouwen in de vroege middeleeuwen 316 bladz. Uitg. Omniboek ISBN 9789401916417