Ingetogen en stijlvolle “Resurrection of Christ” van Heinrich Schütz, door La Petite Bande o.l.v. Sigiswald Kuijken, op het label Accent.

De “Geschiedenis van de blijde en glorierijke opstanding van onze enige redder en verlosser Jezus Christus”, in 1623 gecomponeerd door Heinrich Schütz, wordt beschouwd als het eerste oratorium in de Duitse taal. Stilistisch situeerde de muziek zich tussen Gabrieli en Monteverdi.

De Dertigjarige Oorlog was uitgebroken in 1618, waarbij Duitsland zich in een lange periode van tragedie stortte. Het was desondanks in deze context dat Heinrich Schütz (1585-1672) zijn stralendste werken componeerde, werken die doordrongen waren van geloof en die duidelijk aansloten bij de muzikale ervaringen die hij in Italië had opgedaan. Toen Schütz zijn functie aan het hof van Dresden in 1617 op zich nam, was het de gewoonte om met Pasen, “Die Auferstehungshistorie nach den vier Evangelisten: die Auferstehung unsers Herren Jesu Christ”, de “Opstandingsgeschiedenis” uit 1573 van zijn voorganger, Antonio Scandello, uit te voeren. Schütz gaf als nieuwe Kapellmeister verschillende uitvoeringen van dit werk alvorens zelf een nieuw werk op dezelfde tekst te componeren.

De historie over de opstanding van Jezus Christus, “Historia der frölichen und siegreichen Aufferstehung unsers einigen Erlösers und Seligmachers Jesu Christi”, werd relatief vroeg gecomponeerd in de lange en vruchtbare carrière van Schutz. Van zijn gepubliceerde werken dateren alleen de Italiaanse madrigalen van 1611 en de Psalmen Davids (1619). Vanuit de muziek die hij gehoord had tijdens zijn Italiaans verblijf, straalde de nieuwe theatrale wereld van Monteverdi doorheen de intense, afgemeten soberheid van Duitse strofen en antieke polyfonie. Schütz schreef bv. een rijk palet aan gamba’s voor om de vloeiende recitatie te begeleiden.

De bezetting is voor een zes- tot achtstemmig koor, vier violen en orgel. Als alternatief zijn drie altviolen, een cello en een klavecimbel mogelijk als instrumenten. Hier koos Sigiswald Kuiken voor drie gamba’s, een viool en klavecimbel. De tekst komt uit de “Passionsharmonie” van Johannes Bugenhagen (foto).

Hoewel van middeleeuwse oorsprong, en aanwezig in de volkstaal in de zangboeken van de late Middeleeuwen, beleefden de passieharmonieën hun hoogtijdagen tijdens de Reformatieperiode. Bijzonder invloedrijk was de “Historia des lydendes unde upstandige unses Heren Jesu Christi uth den veer Euangelisten” (Niederdeutsche Passionsharmonie) van Johannes Bugenhagen, die in vele hoog-Duitse edities werd verspreid. De Duitse theoloog en kerkhervormer, Bugenhagen (1485-1558), was als medewerker van Luther, predikant van de Stadskerk, leraar aan de Universiteit en superintendent van de Saksische Kurkreis in Wittenberg in Saksen.

De kerkverordeningen (“Kercken-Ordeninge des gantzen Pamerlandes”, “Christliche Kerken-Ordening im Lande Brunßwick Wolfenbüttelschen” en “Kirchen Ordnung der Stadt Hildesheim”), geschreven door Bugenhagen bepaalden dat de Passieharmonie op Goede Vrijdag moest worden gelezen. Door de verandering van de bijbel exegese en de vroomheid na de Verlichting, verloren de passieharmonieën echter hun belang sinds de 18de eeuw.

De meeste evangelische zangboeken behielden weliswaar als appendix tot in de 20ste  eeuw, een passie-harmonie, vaak geassocieerd met het verhaal van de verwoesting van de stad Jeruzalem. De “Zeven Laatste Woorden van Jezus aan het Kruis” (“Passionsandachten”), waren een onderdeel van de Passieharmonie. Een passieharmonie, ook een geschiedenis van het lijden en de dood van Jezus Christus, in het Latijn, “Summa Passionis” (samenvatting van de Passie), was een speciale vorm van een evangelieharmonie, de compilatie van de Passieverhalen van Jezus uit de vier evangeliën tot een verenigde verhaallijn. De Passieharmonie was een manier om het Passieverhaal te vertalen in kerkmuziek. Het vroegste voorbeeld was van Antoine de Longueval (1498-1525), in 1538 uitgegeven door Georg Rhau in Wittenberg.

Schütz was onnavolgbaar in de karakterisering van Jezus en degenen die de Heiland ontmoetten. De woorden van Christus werden gecomponeerd voor tenor en bas in madrigaal stijl en anderen, zoals de hogepriesters, worden behandeld met schitterend figuratief contrapunt. Daarnaast zijn er Cleophas, één van de Emmaüsgangers en zijn collega.

Heinrich Schütz verwerkte de stijl van Giovanni Gabrieli, bij wie hij in Venetië studeerde, in de Lutherse kerkmuziek die hij in Dresden componeerde. Sigiswald Kuijken en La Petite Bande hebben een selectie gemaakt van muziek rond het paas-thema. De stukken, vier kortere motetten en een Paas-oratorium, laten horen op welk een ingenieuze wijze, Schütz de concertstijl van Gabrieli heeft verwerkt. In “Weib was weinest du ?”, de paasdialoog tussen Maria Magdalena en de herrezen Christus, brengen de vier stemmen een meerstemmige dialoog tussen de twee gesprekspartners. Op het moment van hun herkenning gebruikte Schütz onverwachte harmonische progressies om de verrassing van Maria te verklanken.

Schütz gebruikte Gabrieli’s (foto) cori spezzati-textuur, twee SATB-koren, in de dubbelkorige motetten, “Singet dem Herrn” en in “Ich bin die Auferstehung”, met de nadruk op het woord “nimmermehr” (wie in mij gelooft, zal nooit sterven) door contrapuntische iteratie. In “Ich weiß, daß mein Erlöser lebt” sijpelen dansritmes binnen in de zevendelige textuur. Het Paasoratorium voorzag Bach voor een deel van de blauwdruk voor zijn eigen Passies. De historie is soberder dan de motetten, met lange recitatieven voor de evangelist en kleine fragmenten voor de andere personages, vaak samen weergegeven met twee of drie stemmen. Kuijken en Mario Sarecchia spelen het grootste deel van de continuo met eenvoud en een strak ensemble van vocale solisten, zingt “one to a part” (één stem per partij).

Op de cd staan vier motetten, “Weib, was weinest du” SWV 443 (Dialogo per la Pascua) (met de sopranen Anna Gschwend (foto) en Yeree Suh (foto)),  “Ich bin die Auferstehung”, SWV 464, “Ich weiß, daß mein Erlöser lebt”, SWV 393 (uit Schütz’ “Geistliche Chormusik”), Psalm 98: “Singet dem Herrn ein neues Lied”, SWV 35 (uit de 26 “Psalmen Davids”, op. 2, nr. 14 (SWV 22–47)), en de Auferstehungshistorie, SWV50. De uitvoerders zijn Anna Gschwend (sopraan), Yeree Suh (sopraan), Marie Kuijken sopraan), Daniel Schreiber (tenor), Sören Richter (tenor), Baltazar Zuñiga (tenor), Stephan Scherpe (tenor), Jens Hamann  (bariton), Stefan Vock (bas), Thomas Baeté (viola da gamba) (foto), Kaori Uemura (viola da gamba), Marleen Thiers (viola da gamba), Sigiswald Kuijken (viool) en Mario Sarrechia (klavecimbel).

Schütz Resurrection Of Christ La Petite Bande Sigiswald Kuijken cd Accent ACC24355