Bijzonder mooie “Ravel Voyageur” door Nathalia Milstein (piano) en Maria Milstein (viool), op het label Mirare.

In de ban van nooit eerder gehoorde klanken uit het Oosten, nieuwsgierig naar Oost-Europese folklore, de Spaanse cultuur koesterend, gedeeltelijk gekoppeld aan zijn persoonlijke, Baskische afkomst, liet Ravel zich voortdurend inspireren door de meest diverse, muzikale bronnen. En hoe!

Op de cd staan alle werken van Ravel voor viool met begeleiding, nl. de Vioolsonate in la klein ‘dite posthume’ (1897), “Cinq Mélodies populaires grecques”, (arr. Nathalia Milstein), “Berceuse sur le nom de Fauré” (1922), de Vioolsonate (nr. 2) in G (1923-1927), “Kaddisch” (1914) (arr. Lucien Garban), Tzigane (1924) en de “Pièce en forme de habanera” (1907).

Ravel componeerde zijn Vioolsonate tussen 1922 en 1927. Het was zijn laatste kamermuziekwerk. Hij droeg de compositie op aan Hélène Jourdan-Morhange (1892-1961), een violiste en vriendin van Ravel. Zij ontmoette Ravel na de uitvoering van zijn Trio tijdens de Eerste Wereldoorlog. Haar eerste echtgenoot, de schilder Jacques Jourdan overleed tijdens de oorlog. Zij werd de partner van een andere schilder Luc-Albert Moreau (1882-1948) die realistische oorlogstaferelen schilderde en illustraties schetste voor Ravels drie Chansons madécasses uit 1926 op tekst van Évariste Désiré de Forges, chevalier en vicomte de Parny, (1753-1814) uit 1787. De vijf jaar die Ravel blijkbaar nodig had om de compositie te voltooien omschreef hij als de tijd die hij nodig had om ‘alle nutteloze noten te elimineren’.

“Je me suis imposé cette indépendance en écrivant une Sonate pour piano et violon, instruments essentiellement incompatibles, et qui, loin d’équilibrer leurs contrastes, accusent ici cette même incompatibilité.” (Ravel, [1938]).

In feite was het Ravels tweede Vioolsonate. In 1897 had hij als student aan het Parijse conservatorium al een (hier opgenomen) eendelige Sonate gecomponeerd, die pas in 1975, dus een kleine veertig jaar na zijn overlijden, gepubliceerd werd als ‘Sonate Posthume’.

De compositie van de Sonate in sol verliep niet zonder hindernissen. Ravel maakte de eerste schetsen in 1922, maar zette zich pas het jaar nadien ernstig aan het werk. Toch duurde het nog tot 1927 voor deze sonate voltooid was. Hij onderbrak het compositieproces voortdurend, onder meer om te werken aan L’enfant et les sortilèges en Tzigane. Maurice Ravel droeg de sonate op aan zijn goede vriendin Hélène Jourdan-Morhange, een beroemde violiste die het werk wegens gezondheidsredenen niet kon spelen. Bij de première op 30 mei 1927 in de Salle Erard in Parijs nam Georges Enesco (foto) de vioolpartij voor zijn rekening, met Ravel zelf aan de piano. De vioolsonate uit 1927 is een zeer expressief werk.

Na het lyrische openingsdeel, waarin de twee instrumenten vaak onafhankelijk van elkaar hun gang gaan, volgt het centrale deel, dat Ravel de opvallende titel ‘Blues’ gaf. In dit deel gaf de componist uiting aan zijn groeiend enthousiasme voor de toen opkomende jazz. “Ben je naar de zwarten gaan luisteren?”, vroeg hij een vriend in een brief uit 1921, “hun virtuositeit is bij momenten haast angstaanjagend”. In deze ‘Blues’ brengt Ravel meer dan een loutere pastiche. Hij slaagt erin om enkele typische stijlkenmerken van de jazz te integreren in een klassieke vorm zoals de voortdurende afwisseling tussen grote en kleine tertstoonladders en de vele onregelmatige accenten en syncopen. Ook het gebruik van de instrumenten is vernieuwend. In het begin van dit middendeel bv. lijkt het alsof eerst de viool en nadien de piano een banjo willen imiteren.

Bij de première eindigde het werk met een rustig rondo. Ravel vond de uitwerking daarvan te bescheiden en hij verving het door een Perpetuum mobile. Dit deel doet zijn naam alle eer aan. Als een goed draaiende, goed geoliede machine rolt het voorbij. Het is een zeer virtuoos deel, waarmee Ravel zijn vioolsonate op briljante wijze afrondt.

De “Cinq mélodies populaires grecques” zijn een verzameling traditionele, Griekse liederen, geharmoniseerd door Ravel tussen 1904 ten 1906. De teksten werden vertaald of geschreven in het Frans door Michel Dimitri Calvocoressi (foto). Dezelfde verzameling traditionele Griekse liedjes inspireerde de “Suite sur des airs populaires grecs” of “Quatre danses populaires grecques harmonisées”, op. 10 van Maurice Emmanuel voor viool en piano (1907). Het tweede deel van deze suite, “Marmaro et Amades” is gebaseerd op de tweede melodie, “Là-bas, vers l’église” van Ravel.

Michel Dimitri Calvocoressi (1877-1944) (foto), een Frans-Britse schrijver, vertaler en muziekcriticus van Griekse afkomst, geboren in Marseille, studeerde muziek en sociale wetenschappen in Parijs. In 1906 publiceerde hij boeken over muziek en verschillende biografieën van grote componisten, waaronder Liszt (1906), Glinka (1911), Schumann (1912) en Moessorgski (herziene en postume editie in 1946). Na net als Ravel, lid te zijn geweest van de Société des Apaches, verhuisde hij in 1914 naar Londen en schreef muziekkritiek voor Franse kranten. Hij was een groot voorstander van Russische muziek, sprak vloeiend Russisch en vertaalde Russische, Duitse en Griekse liederen in het Engels en in het Frans. Hij voorzag de Opera van Parijs in 1914 van de Franse versie van de opera “Le Rossignol” van Stravinsky en was bv. ook een van de Franse vertalers van de werken van Edgar Allan Poe

Ravels “Pièce en forme de habanera”, gecomponeerd in 1907 voor stem en piano onder de naam “Vocalise-étude”, werd door de componist zelf getranscribeerd voor viool, of elk melodisch instrument en piano.

“Hommage à Gabriel Fauré” was een collectief werk in opdracht van de “Revue musicale” in oktober 1922, waaraan zeven studenten van Gabriel Fauré hebben bijgedragen, Ravel, Georges Enesco, Louis Aubert, Florent Schmitt, Charles Koechlin, Paul Ladmirault en Jean Roger-Ducasse. Dit muzikaal eerbetoon aan Fauré werd gezamenlijk gemaakt toen de musicoloog, Henri Prunières (1886-1942), directeur van “La Revue musicale”, in oktober 1921, een speciale uitgave verzorgde met een artikel voor het tijdschrift en zeven composities als appendix, vergelijkbaar met “Tombeau de Claude Debussy” die hij in 1920, ter nagedachtenis aan Debussy had uitgegeven.

Deze “Tombeau” bestond uit zes stukken voor piano solo (van Paul Dukas, Albert Roussel, Gian Francesco Malipiero, Eugene Goossens, Béla Bartók en Florent Schmitt). “Homenaje” voor gitaar van Manuel de Falla, een Duo voor viool en cello van Ravel (dat de eerste beweging van zijn Sonate zou worden), “Élégie” op een gedicht van Lamartine van Erik Satie, en een pianoreductie van de finale (Chorale) van de Symfonie voor blazers van Igor Stravinsky. De kaft van de uitgave was ontworpen door Raoul Dufy! (foto). Ravels Berceuse werd in première gespeeld in december 1922, tijdens een concert van de S.M.I. met Hélène Jourdan-Morhange (foto) op viool.

Met uitzondering van Ravels Berceuse voor viool en piano, bevatte “Hommage à Gabriel Fauré” pianowerken of pianoreducties: Maurice Ravel — Berceuse sur le nom de Gabriel Fauré, Georges Enesco — Molto moderato e cantabile, Louis Aubert — Moderato, Florent Schmitt — Rapide, avec des changements de mesure incessants, Charles Koechlin — Choral sur le nom de Fauré non mesuré, Andante, calme et très expressif, Paul Ladmirault — Allegro moderato, marcato à deux temps (alla breve)10 avec un trio Espressivo e poco rubato, Roger-Ducasse — Poème symphonique, D’une extrême lenteur.

“Kaddish”, het eerste van Ravels “2 Mélodies hébraïques” uit 1914, wordt hier uitgevoerd in een arrangement van Lucien Garban (1877-1959) een Franse componist, muziekarrangeur en redacteur, die transcripties schreef die nog steeds in het modern repertoire werden uitgevoerd. De “Bibliothèque nationale de France” bezit ongeveer twintig, originele werken van Garban en een groot aantal transcripties van andere componisten. Veel van zijn werken werden gepubliceerd onder de pseudoniem Roger Branga. Garban studeerde bij Gabriel Fauré aan het Conservatorium van Parijs en was tot 1959 muzikaal directeur van de uitgeverij Durand. Rond 1900 kwamen Garban samen met Maurice Ravel en een aantal jonge kunstenaars, dichters, critici en muzikanten samen in een informele groep, bekend als “Les Apaches” (vrij vertaald, “voyous”), een naam bedacht door Ricardo Viñes om hun status als “artistieke outcasts” te vertegenwoordigen.

Wat Ravel betreft, omvatten Garbans transcripties van muziek voor piano solo of voor piano vierhandig van zijn Introduction et Allegro, Rapsodie espagnole, Valses nobles et sentimentales, Ma mère l’Oye, het Trio voor piano, viool en cello, het hier opgenomen Kaddisch, Le tombeau de Couperin, Berceuse sur le nom de Gabriel Fauré, en Boléro. Hij transcribeerde ook de opera “L’enfant et les sortilèges” voor piano en maakte de vierhandige pianoduetversie van “La valse”. Andere Garban-transcripties zijn “L’apprenti sorcier” van Paul Dukas en Saint-Saëns’s “Le carnaval des animaux” voor solo piano solo.

“Tzigane”, een rapsodie uit 1924, werd opgedragen aan de Hongaarse violiste Jelly d’Aranyi (foto). Ravel schreef het werk in Montfort-l’Amaury in het voorjaar van 1924. In de oorspronkelijke versie uit 1924 bestond de begeleiding uit een luthéal (foto), een voorloper van de geprepareerde piano. In de vioolpartij van Ravels Tzigane staat vermeld: “Violon et piano (ou luthéal)”. De luthéal is een soort geprepareerde piano waarmee de klankkleur veranderd kan worden. Qua klank iets tussen een harp, een klavecimbel en een piano in. In latere versies werd de solist begeleid door piano of orkest.

Tzigane wordt tegenwoordig vaak uitgevoerd in Ravels eigen arrangement voor viool en orkest. De eerste uitvoering van Tzigane met piano-luthéal vond plaats in 1924, in de Parijse Salle Gaveau, door de violist Samuel Dushkin en de ‘luthéalist’ Beveridge Webster. Na glissando’s, dubbelgrepen, octaven, flageoletten, snelle loopjes, pizzicati, trillers en tremoli op de viool solo, voegt zich de harp (of in de pianoversie, de piano) in, waarna de viool en orkest of piano, samen een dansend thema spelen. Dit thema ontwikkelt zich als een heuse czardas in de lijn van Wieniawski en Sarasate.

De joods-Russische violiste, Maria Milstein werd In 1985 geboren Moskou in een familie van musici. Haar grootvader Yakov Isaakovitsj Milstein (1911-1981) was musicoloog en een invloedrijk pianodocent aan het Tsjaikovski Conservatorium in Moskou. Haar vader Sergej Milstein is pianist, haar moeder Natalia Tolstaya is altvioliste en haar broer Sergej junior is violist, Ze Studeerde in Amsterdam bij Ilya Grubert, in Londen bij David Takeno en in Waterloo (België) bij Augustin Dumay. Ze was de oprichtster van het prijswinnend Van Baerle Trio met Hannes Minnaar (piano) en Gideon den Herder (cello) en treedt uitvoerig op in Europa op locaties als het Concertgebouw in Amsterdam, BOZAR in Brussel, Musikverein in Wenen, Philharmonie in Keulen en Cité de la Musique in Parijs.

Als soliste speelde ze samen met orkesten, waaronder Amsterdam Sinfonietta, Nederland Radio Philharmonic, Nationaal Orkest van België, Den Haag Philharmonic en Brussels Philharmonic met dirigenten als Vasily Petrenko, Giancarlo Guerrero, Michel Tabachnik en Reinbert de Leeuw. Haar debuut-cd, “Sounds of War”, met pianiste Hanna Shybayeva voor Cobra Records, werd zeer geprezen en won de Edison Klassiek Prijs 2015 voor Beste Kamermuziekalbum. Maria Milstein speelt op een viool van Michelangelo Bergonzi (Cremona, ca. 1750) in bruikleen van de Dutch Music Instruments Foundation en geeft les aan het conservatorium van Amsterdam.

De jongere zus van Maria, de pianiste Nathalia (°1995), studeerde vanaf de leeftijd van vier, eerst piano bij haar vader Serguei Milstein en vervolgens bij de Argentijnse pianist, Nelson Goerner (°1969) in Genève. Ze volgde masterclasses bij Elena Ashkenazy, Jean-Marc Luisada, Krzysztof Jablonski en Menahem Pressler, en heeft al verschillende prijzen gewonnen, waaronder de Eerste Prijs op de Dublin International Piano Competition in 2015 en, meest recent, de “Prix jeune soliste des médias francophones publics”, 2017. Nathalia Milstein heeft wereldwijd op prestigieuze locaties gespeeld, waaronder Carnegie Hall in New York, de National Concert Hall in Dublin, Wigmore Hall in Londen en het Gewandhaus in Leipzig. Deze Ravel cd mag u geenszins missen.

Ravel Voyageur Nathalia Milstein piano Maria Milstein violon cd Mirare MIR416