“Keigo Mukawa, Maurice Ravel Complete Works for solo Piano” op het label Et’cetera. Subliem!

Hoewel Maurice Ravel (1875-1937) pianist was en hij zijn magische pianomuziek componeerde met alle kennis van het instrument, had hij niet de techniek van bv. Chopin, Liszt of Rachmaninov, om een echte virtuoze componist-pianist te zijn. Daarom werden Ravels pianowerken niet geschreven om pianistische virtuositeit als doel op zich te demonstreren. Ook al waren sommige ervan, zoals de suite “Gaspard de la Nuit”, immense uitdagingen voor de uitvoerder. In de ban van nooit eerder gehoorde klanken uit het Oosten, nieuwsgierig naar Oost-Europese folklore, de Spaanse cultuur koesterend, gedeeltelijk gekoppeld aan zijn persoonlijke, Baskische afkomst, liet Ravel zich daarentegen voortdurend inspireren door de meest diverse, muzikale bronnen. Ontdek dit alles door de magische vingers van Keigo Mukawa. De perfectie!

De magische muziek van Maurice Ravel, sinds zijn debuut geliefd bij musici en publiek, is altijd een eerder moeilijk onderwerp geweest voor de muziekwetenschap. De traditionele, stilistische categorieën, impressionisme, symbolisme en neoclassicisme, hoewel op zich relevant, hadden nl. te weinig aanknopingspunten met dit fascinerend en raadselachtig oeuvre. Maurice Ravel werd geboren in Ciboure aan de kust in Frans-Baskenland, nabij de Spaanse grens, en was van moederszijde van Baskische afkomst. Zijn vader was een ingenieur uit Franstalig Zwitserland. Nog in Ravels geboortejaar, verhuisde het gezin naar Parijs. Ravel bracht weliswaar het grootste deel van zijn leven door in Parijs, maar was desondanks toch buitengewoon trots op zijn Baskische afkomst. Veel elementen van Baskische volksmuziek zijn trouwens terug te vinden in zijn composities.

“Menuet antique”, gecomponeerd in 1895, was Ravels eerste compositie die werd gepubliceerd. Het werd opgedragen aan de pianist Ricardo Viñes, zijn beste vriend uit zijn studententijd, die later veel van zijn werken in première speelde. Het eerste van de vier menuetten die hij voor piano zou componeren, toonde de samensmelting van drie belangrijke inspiratiebronnen, de dans, die zo overheersend was in Ravels oeuvre, een terugkeer naar klassieke vormen en de invloed van Emmanuel Chabrier. Als onderdeel van zijn verzameling pianostukken getiteld “Dix Pièces pittoresques” (1881), componeerde Chabrier een Menuet pompeux dat Ravel trouwens in 1918 orkestreerde. Hij bewonderde hem nl. meer dan welke andere componist van zijn tijd dan ook.

Gecomponeerd in 1899, ging de “Pavane pour une infante défunte” pas in 1902, in première door Ricardo Viñes, en had meteen succes. Zijn kennelijke afkeer van het werk weerhield hem er in 1910 weliswaar niet van om het magnifiek te orkestreren. Het is trouwens in deze versie dat we het werk het vaakst horen. In wat nu een beroemd citaat is, gaf Ravel dit advies aan een jonge pianist die de Pavane naar zijn zin te langzaam speelde: “Denk eraan dat ik een pavane schreef voor een dode prinses en geen dode pavane voor een prinses!”.

In ”Jeux d’eau” (1901) schetste Ravel een geniaal, sonoor beeld van water dat door de riviergod wordt beroerd. Ravel voorzag het stuk van een motto over die riviergod, die lacht om het water dat hem kietelt. Het stuk werd gecomponeerd naar analogie van “Les jeux d’eau à la Villa d’Este” (uit de derde serie “Années de Pèlerinage”) van Franz Liszt. Maar, waar Liszt verwees naar de Bijbeltekst van Johannes, waarin Jezus als bron van eeuwig leven wordt geciteerd, beriep Ravel zich op de riviergod. Het meesterwerk bestaat uit één doorgecomponeerd geheel, waarin diverse technisch veeleisende pianissimopassages voorkomen. De vorm is rapsodisch, al doet het, afgezien van ontbreken van de klassieke tonale opbouw, aan de sonatevorm denken. Het werk bevat nl. een quasi-expositie, een doorwerking, een cadens, een reprise en een coda. Ravel droeg het werk op aan zijn collega-componist en leraar, Gabriel Fauré en Ricardo Viñes speelde het werk voor het eerst in het openbaar in 1902.

Ravel hield van uitdagingen, en zijn Sonatine dankte daar, net als veel van zijn andere werken, zijn bestaan aan. Zijn vriend, de criticus Michel-Dimitri Calvocoressi (1877-1944) (foto) vertelde hem in 1903, dat een muziektijdschrift, een wedstrijd had aangekondigd voor de compositie van een eerste deel van een sonatine van 75 maten lang. Ravel, opgetogen over het vooruitzicht, ging aan de slag. Hij werd echter om twee redenen gediskwalificeerd: in de eerste plaats was hij de enige kandidaat; ten tweede was zijn beweging uiteindelijk een paar maten langer dan de regels toestonden. Het hele werk werd pas in 1905 gepubliceerd. Ravel speelde het vrij vaak tijdens zijn buitenlandse tournees, omdat het min of meer binnen zijn technisch bereik lag. ‘Sonatine’ impliceert, zoals later bij Albert Roussel, een compositie die in lengte is ingekort, maar niet in technische moeilijkheidsgraad of expressieve inhoud. Het mag in geen geval gespeeld worden als een triviaal werk, dat de nuances en contrasten beperkt. De aanduiding ‘passionné’ verschijnt immers voor de eerste en enige keer in Ravels pianomuziek op het hoogtepunt van het eerste deel, afgezien van de korte verschijning in À la manière de Borodine.

De omstandigheden waaronder de “Valses nobles et sentimentales” voor het eerst werden uitgevoerd, zijn inmiddels legendarisch. In 1911 kwam de Independent Society for Music op het idee om een concert met nieuwe werken te organiseren zonder de namen van de componisten te noemen, zodat het publiek niet door hun vooroordelen zou worden beïnvloed. De gespeelde werken waren dus anoniem en het publiek werd uitgenodigd de componist te raden. Het was tijdens dit concert, te midden van een onbeschrijfelijk gevecht, dat de Valses nobles et sentimentales in première gingen, gespeeld door Louis Aubert. Ravel, ondoorgrondelijk als altijd, werd omringd door vrienden en bewonderaars die, onverwachts, hun gejoel aan het boegeroep van het publiek voegden. We kunnen ons voorstellen wat hij gevoeld moet hebben, vooral omdat dit zijn favoriet was onder zijn pianowerken. De uitslag van de stemming was niet in zijn voordeel, de walsen werden toegeschreven aan talloze componisten, terwijl Ravel slechts door een kleine minderheid werd aangehaald. En toch, als er één werk is dat de signatuur van de componist draagt, dan is het dit wel. Daarover schreef hij: “De titel geeft duidelijk genoeg aan dat ik van plan ben een reeks walsen te componeren naar het voorbeeld van Schubert. Na de virtuositeit van Gaspard de la nuit komt dit spaarzame, transparante schrift waarin de harmonie harder is en de muzikale contouren goed tot zijn recht komen.”

Het werk wordt voorafgegaan door een regel ontleend aan de dichter Henri de Régnier (1864-1936) (foto): “… le plaisir délicieux et toujours nouveau d’une occupation inutile” (‘… het verrukkelijke en altijd frisse plezier van een nutteloos tijdverdrijf’). Een aaneenschakeling van zeven walsen wordt gevolgd door een epiloog waarin we echo’s horen van de hoofdthema’s, die uiteindelijk in het niets verdwijnen. Het werk bevat een schriftuur met de hoogste intelligentie, subtiliteit en verfijning, met een elan en gevoel voor timing dat adembenemend is. Het is dan ook niet verwonderlijk dat Ravel ook dit werk orkestreerde, met de plot voor een ballet.

Ter herdenking van de honderdste sterfdag van Joseph Haydn in 1909, nodigde de redacteur van de Revue Musicale, verschillende Franse componisten (onder meer Ravel, Debussy, Dukas, Hahn, d’Indy en Widor) uit om een eerbetoon aan hun illustere voorganger te schrijven. De Prélude is geschreven als leestest (“à vue” of “prima vista”) voor een examen aan het Conservatorium van Parijs in 1913. Een van de kandidaten, Jeanne Leleu (foto), las het bijzonder goed, en Ravel vroeg haar toestemming om het aan haar op te dragen. Ze had trouwens drie jaar eerder al meegedaan aan de première van de duetversie van Ma Mère l’Oye.

De twee stukken À la manière de … werden in 1912 gecomponeerd op verzoek van de componist, dirigent en pianist Alfredo Casella, die enkele eigen pastiches wilde publiceren (waaronder een pastiche van Ravel getiteld Almanzor ou le mariage d’Adélaïde). Ravel koos ervoor om op milde toon een eerbetoon te brengen aan twee van zijn favoriete componisten. Aan Borodin droeg hij een wals op en namens Chabrier, componeerde hij een pastiche van Siébels aria, “Faites-lui mes aveux” uit het derde bedrijf van Gounods opera, “Faust”, met karakteristieke arpeggio’s, octaafverdubbelingen van de melodie en een passage in de bas die rechtstreeks uit “Sous bois” uit de “Pièces pittoresques” van Chabrier kwam.

“Miroirs” is een suite voor solopiano uit 1904-1905, die door Ricardo Viñes in 1906, in première werd gespeeld. “Miroirs” bestaat uit vijf delen “Noctuelles”, “Oiseaux tristes”, “Une barque sur l’océan”, “Alborada del gracioso” en “La vallée des cloches”. Elk deel werd opgedragen aan een lid van de Franse impressionistische groep, “Les Apaches” (Léon-Paul Fargue, Ricardo Viñes, Paul Sordes, Michel Dimitri Calvocoressi, en Maurice Delage (Ravels eerste leerling)). “Une barque sur l’océan” en “Alborada del gracioso”, werden respectievelijk in 1906 en 1919, door Ravel zelf, meesterlijk georkestreerd.

“Gaspard de la nuit” ging in première op 9 januari 1909 in Parijs op een concert van de Société nationale de musique. De pianist was de Spanjaard Ricardo Viñes, een vriend van Ravel die meerdere premières gaf van diens pianowerken. Als inspiratiebron voor de drie pianostukken koos Ravel drie prozagedichten, Ondine, Le Gibet en Scarbo uit de bundel “Gaspard de la Nuit — Fantaisies à la manière de Rembrandt et de Callot” van Aloysius Bertrand (1807-1841), geschreven in 1836 en postuum gepubliceerd in 1842.

“Le tombeau de Couperin” werd gecomponeerd tussen 1914-1917. Het werd in april 1919 door Marguerite Long in première gespeeld. De Prélude is opgedragen aan Luitenant Jacques Charlot, de Fuga aan Onderluitenant Jean Cruppi, “Forlane” aan Luitenant Gabriel Deluc, “Rigaudon” aan Pierre & Pascal Gaudin, het Menuet aan Jean Dreyfus en de finale Toccata aan Kapitein Joseph de Marliave.

Keigo Mukawa werd in 1993 geboren in Aichi, Japan, en studeerde aan de Tokyo University of the Arts. In 2012 won hij de 1e prijs op de Japan Music Competition. Hij won ook prijzen op de internationale muziekcompetities van Épinal (2015) en Île-de-France (2016) en op de 5e Coop Music Awards in Cremona (2016). Dit werd gevolgd door de 2e prijs bij de Long-Thibaud-Crespin International Competition 2019 en de 3e prijs op de Koningin Elisabeth wedstrijd 2021. In 2017 werd Mukawa uitgenodigd om zes recitals te geven tijdens de Chanel Pygmalion Days in Tokio, waarbij hij het complete pianowerk van Maurice Ravel speelde. Dit is de perfectie, dit is su-subliem, dit is een uitgave die u voor geen geld ter wereld mag missen!

Tracklist:

CD 1

Menuet antique (1895)

Pavane pour une infante défunte (1899)

Jeux d’eau (1901)

Sonatine (1905)

Miroirs (1904-05)

CD 2

Gaspard de la nuit (1908)

Menuet sur le Nom d’Haydn (1909)

Valses nobles et sentimentales (1911)

À la manière de Borodine (1912-13)

À la manière d’ Emmanuel Chabrier (1912-13)

Prélude (1913)

Le tombeau de Couperin (1918)

 

Keigo Mukawa Maurice Ravel Complete Works for solo Piano 2 cd Et’cetera  KTC 1816