Atze van Wieren, “Waar bleef God bij Rilke?”, een heel bijzondere uitgave van Ijzer.

“Ze reiken eindeloos ver boven mij uit”, schreef Rilke over zijn Duineser Elegien, “het was een orkaan in de geest”. Atze Van Wieren vertaalde dit werk reeds in 2005. De pracht van de taal en de kracht van de metaforen grepen hem. Hier zong een dichter over een leven vol moeilijkheden tot aan de bevrijdende jubel, “Hiersein ist herrlich”. Lees nu zijn nieuw boekje over de elegieën, gerelateerd aan Spinoza en de…kwantummechanica! Is de materie goddelijk bezield?

Het begrip elegie heeft een betekenisontwikkeling ondergaan van “kort gedicht” via “meditatief, melancholisch gedicht” tot “klaagzang”. De 19de eeuwse elegieën van Friedrich Hölderlin bv. grepen in hun vorm op de Griekse voorbeelden terug. Dat was geen toeval, Hölderlin hoopte op een herleving van oude Griekse idealen, en de vorm weerspiegelde in dat opzicht de inhoud van deze gedichten. Ook de Duineser Elegien (1923) van Rilke heten vooral zo omdat hij met de vorm experimenteerde.

Rainer Maria Rilke (1875-1926) hield zich sterk bezig met de thema’s die telkens weer actueel zijn, liefde, kunst, religie, reizen en ontheemd zijn in een snel veranderende wereld. In de loop der jaren is Rilke’s werk daarom voor veel mensen een raadgever geworden. De dichter zag vooral in de kunst een grote troost, en hij wist degenen aan wie hij zijn brieven schreef, aan vrienden en vriendinnen en aan mensen die advies bij hem zochten, nieuwe moed te geven. Rilke schreef o.a. de dichtbundels, “Das Stunden-Buch” (1899-1903), “Das Buch der Bilder” (1902–1906), “Neue Gedichte” (1907), “Das Marien-Leben” (1912), “Duineser Elegien” (1912/1922) en “Die Sonette an Orpheus” (1922). Door middel van gevoelige zintuiglijke waarneming, het ‘Schauen’, probeerde hij de essentie van ‘de dingen’ te doorgronden. Dingen die ervaringen dragen en uitlokken zette hij om in nieuwe poëtische taal, o.a. door middel van talloze vergelijkingen en metaforen. En ‘dingen’ vatte hij breed op: de gedichten waren geïnspireerd door (Bijbelse) geschiedenis, mythologie, schilderijen, mensen, steden, dieren en natuur.

In zijn laat werk (1912-1922) gaf Rilke poëtisch vorm aan zijn bevestiging van het leven in de cycli “Duineser Elegien” en “Die Sonette an Orpheus”, en verwees hij naar het hele, leven-en-dood-omarmend bestaan. “Duineser Elegien”, waaraan hij al in 1912 begonnen was, dankte zijn naam aan zijn verblijf van oktober 1911 tot mei 1912, op het slot Duino (foto), het slot van Marie prinses von Thurn und Taxis(foto), nabij Triëst. Ook in de zomer van 1920 bezocht Rilke, “Dottor Serafico” zoals ze hem noemde, Marie von Thurn und Taxis in Venetië. Hij bleef er één maand. Het Italië van Rilke was Friuli Venezia Giulia in het noordoosten, en het prachtige Duino nabij Trieste aan de Adriatische Zee. Prinses Marie zu Hohenlohe-Waldenburg-Schillingsfürst die gehuwd was met Prins Alexander von Thurn und Taxis, was trouwens ook goed bevriend met Louis Couperus.

De filosofie van Nietzsche kreeg in de jaren rond de eeuwwisseling grote invloed op Rilke. Rilke’s begrip van de wereld werd ook gevormd door de erkenning van de realiteit zonder enige belofte van het hiernamaals of de romantiek van sociale ontwikkeling. Intensieve observaties van zowel de natuur als het menselijk gedrag en het gevoelsleven stonden hiervoor garant. Dit alles vormde Rilke’s “Weltinnenraum“, waarin de buiten- en binnenwereld met elkaar verbonden zijn.

Rilke’s “Elegieën van Duino” zijn een absoluut hoogtepunt in de West-Europese poëziegeschiedenis. De ontstaansgeschiedenis is bijzonder. Van de eerste regel, die Rilke zich in een stormwind toegeroepen waande, toen hij wandelde in de tuinen van kasteel Duino aan de Adriatische Zee, tot de voltooiing, tien jaar later. Wat hij al die jaren had meegedragen en niet kon verwoorden, mede door de verwarring die de Eerste Wereldoorlog in hem teweegbracht, kwam in de februarimaand van het jaar 1922, nadat hij zich volkomen had afgezonderd, tot een stralende uitbarsting. In een storm van inspiratie, die een paar weken aanhield, voltooide hij de elegieën. De elegieën zijn niet alleen een gang door het leven van de dichter zelf, van de aanvankelijke angsten en depressies tot de jubelende aanvaarding (‘hiersein ist herrlich’), maar ook een vergezicht op de zin van ons zijn hier op aarde.

Spinoza stelde, het universum is oneindig. Er is geen einde en geen begin. Het universum is. En in het universum regeren de natuurwetten op een fenomenaal mooie manier, op een manier die wij nog lang niet hebben doorgrond. Spinoza stelt: Dat is God. God is de Natuur/Kosmos. Wij zijn daarin opgenomen tot in alle eeuwigheid, in welke verschijningsvormen dan ook.’ De Duineser Elegien gelden als één der belangrijkste meesterwerken van de 20ste eeuw. Wieren heeft er zich decennia lang intensief mee beziggehouden. De zeer persoonlijke neerslag daarvan, het door hem bescheiden ’een handreiking’ genoemde Waar bleef God bij Rilke?, maakt ons deelgenoot van zijn zoektocht door dit grandioze werk en verheldert veel wat bij eerste lezing duister scheen.

Van Wieren belicht een aantal aspecten die in de uitgebreide literatuur over dit werk niet of nauwelijks aan bod komen. Bij zijn verkenning wordt de lezer meegenomen op de zoektocht naar de zin van het leven: de kernvraag van Rilkes meesterwerk. Waar bleef God bij Rilke? wil een handreiking zijn bij het lezen van dit magistrale werk. Van Wieren belicht aspecten, Spinoza en de kwantummechanica, die in de reeds uitgebreide literatuur over dit werk niet of nauwelijks aan bod komen. Bij zijn verkenning wordt u meegenomen op de zoektocht naar de zin van het leven: de kernvraag van Rilkes meesterwerk. Waar bleef God bij Rilke? wil een handreiking zijn bij het lezen van dit meesterwerk.

Atze van Wieren (1943) was tot 2002 loopbaanadviseur aan de Universiteit van Groningen. Op zijn vijftigste ging hij minder werken om meer te kunnen schrijven. Hij won meerdere prijzen, waaronder de SNS-Literatuurprijs 2002 voor een cyclus van zeven gedichten, publiceert in tijdschriften en in veel verzamelbundels is werk van hem opgenomen. In 2006 verscheen bij Uitgeverij IJzer te Utrecht zijn vertaling van de ‘Duineser Elegien’ van Rainer Maria Rilke onder de titel De elegieën van Duino, waarvan in 2017 een 2e druk verscheen. Bij dezelfde uitgever zag in 2008 zijn poëziebundel ‘Grondstof het licht’. In 2011 volgde ‘Bedevaart’, zijn derde bundel ‘Eeuwig leven’ verscheen september 2017.

Atze van Wieren Waar bleef God bij Rilke? Ideeën over God, Dood, Spinoza en kwantummechanica bij De elegieën van Duino 79 bladz. uitg. Ijzer ISBN 9789086842933