Alasdair MacIntyre, “Na de deugd. Een studie naar de theorie van de ethiek”, een indrukwekkende uitgave van ten have.

Ontdek de kritiek op de moderne moraal, de zoektocht naar een samenhangend, ethisch kader en het pleidooi voor deugdethiek. In “Na de deugd” verkent Alasdair MacIntyre nl. de morele chaos waarin onze wereld zich volgens hem bevindt, waar mensen niet meer weten wat goed en slecht is. Hij wijt dit aan onze vervreemding van het ethisch begrip zoals Aristoteles dat ooit beschreef. MacIntyre’s baanbrekend boek markeert het begin van een heropleving van de deugdethiek en nodigt je uit om je eigen morele overtuigingen te heroverwegen voor een deugdzaam leven in onze complexe samenleving.

Volgens Alasdair MacIntyre (foto) bevindt de wereld zich in een morele chaos, mensen weten niet meer wat goed is en wat niet. In “Na de deugd” stelt hij dat dit komt doordat wij steeds verder weg zijn komen te staan van wat Aristoteles onder ethiek verstond. Wij zouden ons weer moeten richten op wat deze Griekse filosoof begreep als de deugden, datgene wat het leven op zichzelf goed maakt. In “After Virtue: A Study in Moral Theory” geeft Alasdair MacIntyre een somber beeld van de toestand van het modern moreel discours, waarbij hij het beschouwt als niet rationeel en niet toegeeft dat het irrationeel is. Hij beweert dat oudere vormen van moreel discours er beter aan toe waren, waarbij hij vooral de morele filosofie van Aristoteles als voorbeeld noemde. After Virtue is dan ook een van de belangrijkste teksten in de recente heropleving van de deugdethiek.

MacIntyre is van mening dat After Virtue zeven centrale beweringen doet. Het begint met een allegorie die doet denken aan het uitgangspunt van de sciencefictionroman A Canticle for Leibowitz: een wereld waarin alle wetenschappen snel en bijna volledig zijn ontmanteld. MacIntyre vraagt zich af hoe de wetenschappen eruit zouden zien als ze opnieuw zouden worden samengesteld uit de overblijfselen van wetenschappelijke kennis die de catastrofe hebben overleefd. Hij beweert dat de nieuwe wetenschappen, hoewel oppervlakkig gezien vergelijkbaar met de oude, in feite verstoken zouden zijn van echte wetenschappelijke inhoud, omdat de belangrijkste veronderstellingen en houdingen niet aanwezig zouden zijn. “De hypothese die ik naar voren wil brengen”, vervolgt hij, “is dat in de werkelijke wereld waarin we leven, de taal van de moraal zich in dezelfde staat van ernstige wanorde bevindt als de taal van de natuurwetenschappen in de denkbeeldige wereld die ik heb beschreven”.

MacIntyre past deze hypothese specifiek toe om het idee naar voren te brengen dat de morele structuren die voortkwamen uit de Verlichting vanaf het begin filosofisch gedoemd waren omdat ze werden gevormd met behulp van de bovengenoemde onsamenhangende taal van moraliteit. MacIntyre beweert dat dit falen het werk omvat van veel belangrijke moraalfilosofen uit de Verlichting en de post-Verlichting, waaronder Søren Kierkegaard, Karl Marx, Immanuel Kant en David Hume. Deze filosofen “falen vanwege bepaalde gemeenschappelijke kenmerken die voortkomen uit hun zeer specifieke historische achtergrond”. Die achtergrond is het opgeven door de Verlichting van het aristotelisme, en in het bijzonder het aristotelische concept van teleologie.

De oude en middeleeuwse ethiek, zo betoogt MacIntyre, berustte volledig op het teleologisch idee dat het menselijk leven een juist doel of karakter had, en dat mensen dit natuurlijk doel niet zonder voorbereiding konden bereiken. De renaissancewetenschap verwierp de teleologische fysica van Aristoteles als een onjuist en onnodig verhaal, wat ertoe leidde dat de renaissancefilosofie een soortgelijke afwijzing deed op het gebied van de ethiek. Maar zonder teleologie werd de ethiek als geheel van kennis ontdaan van haar centrale inhoud, en bleef het in wezen slechts een woordenlijst met weinig definities en zonder context. Met zo’n onvolledig raamwerk waarop ze hun morele begrip konden baseren, waren de filosofen van de Verlichting en hun opvolgers vanaf het begin gedoemd.

Een andere reden die MacIntyre geeft voor het gedoemd karakter van de Verlichting is het feit dat zij morele keuzevrijheid aan het individu toeschreven. Hij beweert dat hierdoor moraliteit niet meer is dan de mening van één man, en dat de filosofie daardoor een forum is geworden van onverklaarbaar subjectieve regels en principes. Het mislukken van het Verlichtingsproject, vanwege het opgeven van een teleologische structuur, blijkt uit de ontoereikendheid van het moreel emotivisme, dat volgens MacIntyre een nauwkeurige weerspiegeling is van de toestand van de moderne moraliteit. MacIntyre levert kritiek op Friedrich Nietzsche, die hij de ‘koning Kamehameha II van de Europese traditie’ noemt. MacIntyre legt uit dat de ‘Nietzscheaanse mens, de Übermensch, de mens is die transcendeert, zijn welzijn nergens in de sociale wereld tot nu toe vindt, maar alleen datgene in zichzelf dat zijn eigen nieuwe wet en zijn eigen nieuwe tafel van deugden dicteert.

MacIntyre probeert een alternatief te vinden voor Nietzsche’s filosofie en komt uiteindelijk tot de conclusie dat alleen het klassiek Aristotelisch denken de westerse mensheid kan redden. Hoewel Nietzsche de aristotelische ethiek en politiek lijkt te betrekken in zijn aanval op de ‘ontaarde vermommingen van de wil tot macht’, beweert MacIntyre dat dit niet kan worden gedaan vanwege belangrijke verschillen tussen de structuur en aannames van de aristotelische en de post-Verlichtingstheorie. MacIntyre verzet zich tegen Nietzsche’s terugkeer naar de aristocratische ethiek van het Homerisch Griekenland met de teleologische benadering van de ethiek, ontwikkeld door Aristoteles. Nietzsche’s kritiek op de morele theorie van de Verlichting werkt niet tegen een teleologische ethiek. Volgens MacIntyre “vervangt Nietzsche de ficties van het individualisme van de Verlichting, waar hij zo minachting voor heeft, door een reeks eigen individualistische ficties”. Nietzsche’s Übermensch, zijn oplossing voor de leugens van de Verlichting, legt het falen bloot van het epistemologische project van de Verlichting en haar zoektocht naar een subjectieve maar universele moraliteit.

In “After Virtue” neemt Alasdair MacIntyre de taak op zich om moderne liberale samenlevingen, geboren uit het individualisme van de Verlichting, als moreel inhoudsloos te ontmaskeren. Hun morele gebrek ontstaat als gevolg van de ontkenning of verwaarlozing door een samenleving van haar eigen narratieve geschiedenis en de impuls om personen te fragmenteren uit hun historische verhaal en gemeenschap voor de bestendiging van de individualistische moderne mythe. MacIntyre beschouwt de aristotelische deugdtraditie als een traditie waarin deugd vervat blijft in de narratieve eenheid van een mensenleven, die tot uiting komt in praktijken die geleerd worden in combinatie met een gemeenschap verenigd door een gedeelde visie op het goede. MacIntyre suggereert dus dat de teleologische eenheid van een aristotelische traditie het noodzakelijke alternatief biedt voor het liberale individualisme. Er komen nog meer opvallende punten naar voren naarmate MacIntyre deze taak verder uitwerkt. MacIntyre beweert dat alle rede voortkomt uit een levende traditie, in feite komt menselijke zelfkennis ook ergens vandaan. Hij schrijft: “Wat ik dus ben, is voor een belangrijk deel wat ik erf, een specifiek verleden dat tot op zekere hoogte aanwezig is in mijn heden”. In die zin is het idee van een modern ‘individu’ als een rationele, onafhankelijke actor een mythe. In plaats daarvan is elke persoon gehuisvest in een bepaald verhaal of een bepaalde geschiedenis. Narratieve geschiedenis is het basisgenre voor elke karakterisering van menselijk handelen. “After Virtue: A Study in Moral Theory” werd vertaald door Willem Visser.

Alasdair MacIntyre (1929) is een Schotse filosoof die voornamelijk bekendstaat vanwege zijn bijdrage aan de moraalfilosofie en de politieke filosofie. Daarnaast heeft hij ook gepubliceerd op het gebied van de geschiedenis van de filosofie en theologie. In zijn moraalfilosofie, en met name in zijn bekendste werk After Virtue (1981) bekritiseert hij de moderne ethische theorieën en pleit voor een heropleving van de deugdethiek. In zijn politieke denken agiteert hij sterk tegen het liberalisme, en voornamelijk zijn individualisme. MacIntyre heeft zijn Bacheloropleiding genoten aan Queen Mary College van de University of London, en heeft een Mastergraad van de University of Manchester. In 1951 begon hij als docent aan de University of Manchester. Hij heeft in Groot-Brittannië ook gewerkt aan de Universiteit van Leeds, de Universiteit van Essex en de Universiteit van Oxford. In 1969 verhuisde hij naar de Verenigde Staten. Daar heeft hij verschillende universitaire posities bekleed. Daarnaast was hij ook gastprofessor aan Princeton University, en voorzitter van de American Philosophical Association. In april 2005 werd hij gekozen lid van de American Philosophical Society.

Alasdair MacIntyre Na de deugd Een studie naar de theorie van de ethiek 479 bladz. uitg. ten have ISBN 9789025911652