“Elgar, Symphonies No. 1 & No. 2”, door het Hallé Orchestra o.l.v. Mark Elder, op het label Hallé. Meesterlijk!

Tot de eerste releases op het platenlabel Hallé, opgericht in 2003, behoorden Elgars 2 symfonieën. Deze opname herhaalt die werken nu bijna twintig jaar later en markeert het hoogtepunt van Sir Mark Elders ambtstermijn als muziekdirecteur.

Elgars eerste symfonie is een werk van verbazingwekkend muzikaal en structureel meesterschap dat wereldwijd werd ontvangen en in het eerste jaar honderd uitvoeringen kreeg. Het muzikale materiaal demonstreert Elgars vaardigheid op het gebied van melodie en transformatie en presenteert een breed emotioneel bereik. Daarentegen werd de Tweede symfonie, met haar diep persoonlijke ‘pelgrimstocht van een ziel’, aanvankelijk gedempter onthaald. Het kwam echter tot zijn recht na het einde van de Eerste Wereldoorlog, toen de toon van herinnering en eerbetoon mogelijk de nationale stemming weerspiegelde, in wat nu wordt beschouwd als een van Elgars mooiste werken.

Sir Edward Elgars Symfonie nr. 1 in A ♭ majeur, op. 55 is een van zijn twee voltooide symfonieën. De première werd gegeven door het Hallé Orchestra onder leiding van Hans Richter in Manchester, in december 1908. Het was algemeen bekend dat Elgar al meer dan tien jaar bezig was met het plannen van een symfonie, en de aankondiging dat hij die eindelijk had voltooid, wekte veel onrust en enorme belangstelling. De kritische ontvangst was enthousiast en de publieke reactie ongekend. De symfonie behaalde wat The Musical Times omschreef als “onmiddellijk een fenomenaal succes”, met honderd optredens in Groot-Brittannië, continentaal Europa en Amerika binnen iets meer dan een jaar na de première. De symfonie wordt regelmatig geprogrammeerd door Britse orkesten en is af en toe te zien in concertprogramma’s in Noord-Amerika en continentaal Europa. Het is goed vertegenwoordigd met opnames variërend van de versie van de componist uit 1931 met het London Symphony Orchestra tot moderne digitale opnames, waarvan er sinds het midden van de jaren tachtig meer dan 40 zijn uitgebracht.

Bijna tien jaar voor hij zijn eerste symfonie componeerde, was Elgar geïntrigeerd door het idee om een symfonie te schrijven ter herdenking van generaal Charles George Gordon (1833-1885), in plaats van zoals Beethovens Eroica oorspronkelijk bedoeld was om Napoleon Bonaparte te vieren. In 1899 schreef hij aan zijn vriend August Jaeger (de “Nimrod” van de Enigmavariaties): “Wat Gordon betreft: het ding bezit mij, maar ik kan het nog niet opschrijven”. Nadat hij in 1906 zijn oratorium “The Kingdom” voltooide, kende Elgar een korte braakliggende periode. Toen hij zijn 50e verjaardag passeerde, richtte hij zich op composities uit zijn jeugd, die hij in de zomer van 1907 omvormde tot suites van “The Wand of Youth”. Hij begon aan een symfonie te werken en toen hij voor de winter naar Rome ging, bleef hij eraan werken en voltooide hij de eerste beweging. Na zijn terugkeer naar Engeland werkte hij in de zomer van 1908 aan de rest van de symfonie.

Elgar had het idee van een “Gordon”-symfonie opgegeven ten gunste van een geheel niet-programmatisch werk. Hij was abstracte muziek gaan beschouwen als het toppunt van orkestcompositie. In 1905 hield hij een lezing over Brahms’ Derde symfonie, waarin hij zei dat muziek, wanneer ze slechts een beschrijving van iets anders was, een grote kunst iets verder bracht dan hij wilde. Hij vond dat muziek, als eenvoudige kunst, op zijn best was als ze eenvoudig was, zonder beschrijving, zoals in het geval van de symfonie van Brahms. De eerste pagina van het manuscript draagt de titel: “Symfonie voor volledig orkest, op. 55.” Aan de muziekcriticus Ernest Newman schreef hij dat de nieuwe symfonie niets met Gordon te maken had, en aan de componist Walford Davies schreef hij: “Er is geen programma dat verder gaat dan een brede ervaring van het menselijk leven met een grote liefdadigheid (liefde) en een enorme hoop in de toekomst”.

De symfonie was opgedragen “Aan Hans Richter (foto), Mus. Doc. True Artist and true Friend”. De première vond plaats op 3 december 1908 in de Free Trade Hall in Manchester, waarbij Richter het Hallé Orchestra dirigeerde. Neviille Cardus stond als jonge man van twintig achter in de zaal en “luisterde vol opwinding terwijl de brede en lange openingsmelodie voor ons uit marcheerde … breed als de brede rug van Hans Richter”. Vier dagen later volgde de Londense première in de Queen’s Hall, met het London Symphony Orchestra onder leiding van Richter. Tijdens de eerste repetitie voor het concert in Londen sprak Richter het orkest toe: “Heren, laten we nu de grootste symfonie van de moderne tijd repeteren, geschreven door de grootste moderne componist – en niet alleen in dit land”. William Henry Reed, die tijdens dat concert in het LSO speelde, herinnerde zich: ‘Aangekomen bij het adagio sprak Richter bijna met tranen in zijn stem en zei: “Ah! Dit is een echt adagio – zo’n adagio als Beethoven zou geschreven hebben”.

Sir Edward Elgars Symfonie nr. 2 in E ♭ majeur, Op. 63, “opgedragen ter nagedachtenis aan wijlen Zijne Majesteit Koning Edward VII”, werd voltooid op 28 februari 1911 en ging op 24 mei 1911 in première op het London Musical Festival in de Queen’s Hall door het Queen’s Hall Orchestra onder leiding van de componist. Het werk, dat Elgar “de hartstochtelijke pelgrimstocht van de ziel” noemde, was zijn laatste voltooide symfonie. De compositie van zijn Symfonie nr. 3 , begonnen in 1933, werd afgebroken door zijn dood in 1934. “Bij elke beweging was de vorm en vooral de climax duidelijk in Elgars geest. Zoals hij mij vaak heeft verteld, is het inderdaad de climax die hij altijd als eerste tot stand brengt. Maar daarnaast is er een grote hoeveelheid fluctuerend materiaal dat zou kunnen passen in het werk zoals het zich in zijn geest tot een definitief einde ontwikkelde – want het was gemaakt in dezelfde ‘oven’ waarin ze allemaal waren gegoten. Niets bevredigde hem totdat zichzelf en de context ervan, zoals hij zei, onvermijdelijk leken”.

Deze opmerkingen, verteld door Elgars vriend Charles Sanford Terry, werpen licht op Elgars creatieve proces. Sommige schetsen van de Tweede symfonie dateren uit 1903, een brief uit oktober van dat jaar waarin een idee werd aangegeven voor een symfonie in Es groot, opgedragen aan zijn vriend en dirigent Hans Richter. De symfonie werd opzij gelegd tijdens de compositie van “In the South”, Symfonie nr. 1 en het Vioolconcert. Verworpen ideeën uit dit laatste werk en eerdere schetsen sloten zich aan bij het materiaal dat Elgar eind 1910 begon te ontwikkelen om het werk te voltooien.

Het thematisch materiaal van de symfonie bestaat, zoals veel van Elgars werk, uit korte, nauw met elkaar verbonden motieven die hij ontwikkelt via herhaling, sequentiële technieken en subtiele kruisverwijzingen. Harmonisch gezien grenst het stuk vaak aan tonale dubbelzinnigheid, waarbij de componist muzikale middelen gebruikt zoals chromatiek en, in het derde deel, een hele toonladder om het gevoel van tonale onzekerheid te vergroten. Elgar heeft ook de neiging de nadruk te leggen op een tonisch-subdominante dichotomie in plaats van op de meer typische dominante. Voorbeelden hiervan zijn onder meer het tweede thema van Larghetto in C mineur in F majeur, en de A ♭ majeur die begint met de recapitulatie van het eerste deel. De herhaling van een soortgelijk ritme vormt een essentieel onderdeel van de structurele ruggengraat van het stuk, grotendeels op de manier van Brahms.

In het hele werk zijn verschillende grote en kleinschalige muzikale toespelingen te vinden, zowel voor de hand liggend als impliciet, Mahleriaanse behandeling van het materiaal in het laatste deel, evenals gelijkenissen met Brahms’ Requiem, overeenkomsten met bepaalde aspecten van Brahms’ Derde symfonie, in het bijzonder de cyclische terugkeer van thematisch materiaal en de ingetogen textuur die beide werken afsluit. Het motief in de eerste violen van het eerste deel, dat zowel in de rondo als in de finale terugkeert, lijkt op zowel Elgars eigen zogenaamde “Judgment”-thema uit The Dream of Gerontius en de Dies irae.

Het Hallé Orchestra werd in 1857, opgericht door de Duitse dirigent en pianist, Charles Hallé, eigenl. Karl Halle (1819-1895) (foto), afkomstig uit Hagen. Sir Mark Philip Elder, lid van de Order of the Companions of Honour en Commander of the Order of the British Empire, is sedert 1999, de muziekdirecteur van het befaamd Hallé Orchestra in Manchester.

Mark Elder (1947) werd geboren in Hexham, Northumberland, als zoon van een tandarts. Hij speelde fagot op de basisschool en op de Bryanston School in Dorset, waar hij een van de belangrijkste muzikanten (fagot en keyboards) van zijn generatie was. Hij studeerde muziek aan het Corpus Christi College, Cambridge. Later werd hij een beschermeling van Sir Edward Downes en deed hij ervaring op met het dirigeren van Verdi-opera’s (evenals Prokofjevs “Oorlog en Vrede” en Wagners “Meistersinger”) in Australië, in het Sydney Opera House. Sir Mark Elder is sinds september 2000, muziekdirecteur van Hallé en in september 2022, werd hij gastdirigent van het Bergen Philharmonic Orchestra. Hij was muziekdirecteur van de English National Opera (1979-1993), gastdirigent van de stad Birmingham. Symphony Orchestra (1992–1995) en muziekdirecteur van het Rochester Philharmonic Orchestra, VS (1989–1994). Hij bekleedde functies als vaste gastdirigent van het BBC Symphony Orchestra en de London Mozart Players. Sir Mark Elder werd benoemd tot Companion of Honor tijdens de Queen’s Birthday Honours 2017, werd in 2008 geridderd en kreeg in 1989 de CBE toegekend. In 1991, won hij een Olivier Award voor zijn uitstekende werk bij ENO en in mei 2006 werd hij benoemd tot dirigent van de Jaar door de Royal Philharmonic Society. In 2011 ontving hij het erelidmaatschap van de Royal Philharmonic Society.

Elgar Symphonies No. 1 & No. 2 Hallé Orchestra Mark Elder cd Hallé CDHLD7564