IL GRAN PRINCIPE FERDINANDO DE’ MEDICI, COLLEZIONISTA E MECENATE

Ferdinando de Medici bezat een uitgebreide collectie muziekinstrumenten, financierde het onderzoek van Cristofori, was dol op castraten,  liet wekelijks opera’s opvoeren  van Alessandro Scarlatti en de jonge Händel, en Antonio Vivaldi droeg zijn “l’Estro Armonica”  aan hem op. Het gebeurde allemaal tot hij op  vijftigjarige leeftijd in 1713  aan syfilis overleed, nu 300 jaar geleden.

Om de 300ste verjaardag van het overlijden van grootvorst Ferdinando III de ‘Medici ( 1663-1713 ) te herdenken, organiseert de prestigieuze Galleria degli Uffizi in Firenze een feestelijke tentoonstelling gewijd aan een van de belangrijkste verzamelaars en beschermers van de kunst in  de geschiedenis van de familie Medici, groothertogen van Toscane. De zoon van Cosimo III en van Marguerite – Louise d’Orleans, Ferdinando, toonde nl. reeds vanaf zeer jonge leeftijd interesse in theater, muziek en beeldende kunsten. Hij had een muzikale broer Gian Gastone (1671-1737), die in 1723 hun vader opvolgde als groothertog van Toscane en die 1697 in Düsseldorf in het huwelijk trad met Anna Maria von Sachsen-Lauenburg, de weduwe van Philip Wilhelm von Neuburg, de jongste broer van Johan Willem. Philipp Wilhelm overleed op 25 jarige leeftijd, na drie jaar huwelijk. De broers Johann en Philipp von der Pfalz kwamen uit een gezin van … 17 kinderen! De Duitse prinses noemde haar teer geliefde echtgenoot “völlig impotent” en hij noemde haar “una strega inimmaginabile” (een onvoorstelbare heks). Gian Gastone legde wel de contacten waarschijnlijk in Hamburg, met de 18 jarige Händel. De zus van Ferdinando en Gian Gastone, Anna Maria Luisa (1667-1743) deed het beter. Zij trouwde met keurvorst Johan Willem von der Pfalz, die eerder gehuwd was met de jong overleden Maria Anna Jozefa van Oostenrijk, dochter van keizer Ferdinand III en van Eleonora van Mantua. Anna Maria Luisa en Johan Willem waren eveneens liefhebbers van muziek en schilderkunst. Düsseldorf werd ten tijde van hun residentie een belangrijk artistiek centrum. In 1696 werd door hun toedoen een operahuis geopend en waren Georg Friedrich Händel, Corelli, Steffani en Veracini   en de Italiaanse schilder Domenico Zanetti geziene gasten aan het hof. De allereerste museumcatalogus (1778) was overigens de catalogus van hun immense collectie schilderijen van Italiaanse en Nederlandse meesters.

De culturele en artistieke interesses van de prins

De tentoonstelling toont de interesses en vooral het innovatieve karakter van de smaak van Ferdinando  die  toonaangevende kunstenaars, musici, instrumentalisten, schilders en beeldhouwers  tussen het eind van de 17e eeuw en het eerste decennium van de  18de eeuw, naar Firenze trok. De tentoonstelling, onderverdeeld in secties, illustreert de culturele en artistieke interesses van de prins en toont de gebouwen die gerealiseerd werden onder zijn patronage.

Een inleidende, iconografische sectie toont de prins en zijn gezin in werken van Giovan Battista Foggini, Justus Suttermans en Anton Domenico Gabbiani. Dit wordt gevolgd door een tweede deel die  de beginjaren van Ferdinando ’s kunst verzamelen en mecenaat illustreert, wanneer hij met name in zijn geliefde villa in Pratolino, naast muzikanten, zangers, kostuumontwerpers en componisten, ook de familie Bibbiena uit Bologna ontving, meesters in de kunst der scenografie. Tegelijkertijd werd de gewezen residentie van Francesco de Medici getransformeerd en werd zijn interieur  verfraaid met  werken van Ferdinando ’s favoriete schilders uit die tijd, Livio Mehus, Pier Dandini en Domenico Tempesti, allen Toscaners, maar ook met ” buitenlanders ” als Crescenzio Onofri uit Rome of Cristoforo Munari uit Noord-Italië.

Het derde deel is gewijd aan de renovatie van het Palazzo Pitti, het Pergola Theater en de kathedraal van Florence op het moment van het huwelijk van Ferdinando met de lelijke Prinses Violante Beatrix van Beieren in 1689. Het hertogelijk paleis onderging radicale transformaties. De appartementen voor het bruidspaar en de bovenste tussenverdiepingen werden op een spectaculaire, fantasierijke manier gerenoveerd. Tekeningen van de kunstenaars die de renovatie ontwierpen, Luca Giordano, Diacinto Maria Marmi, Alessandro Gherardini, Giovan Battista Foggini en Anton Domenico Gabbiani maken dit aanschouwelijk. Hier worden ook de ceremonies en de festiviteiten ter gelegenheid van het huwelijk  met tekeningen en documenten geïllustreerd.

Ferdinando had een grote affiniteit met zijn levenslustige moeder. Hij was knap, was een fijne ruiter, en een getalenteerde muzikant. Hij zong heel muzikaal en speelde klavecimbel. Hij kende contrapunt, dat hij studeerde bij Gianmaria Paliardi in Genua en speelde diverse strijkinstrumenten, dat hij leerde van Piero Salvetti. Hij stond bekend om zijn vermogen om een muziekstuk te spelen op zicht en dan foutloos te herhalen zonder te kijken naar de partituur. Naast muziek, was Ferdinando’s  andere passie, het genot van intieme liaisons met mannen. Deze omvatten Petrillo, een muzikant beroemd om zijn schoonheid, en Cecchino, een Venetiaanse castraat. Ferdinando’s opvallende oom Francesco Maria de ‘Medici, slechts drie jaar ouder, had daarbij een sterke invloed…

Muziek

Onder de musici die Ferdinando uitnodigde in Firenze waren Alessandro en Domenico Scarlatti, Giacomo Antonio Perti, Giovanni Legrenzi, Giovanni Pagliardi, Carlo Pollaroli, Giuseppe Maria Orlandini, Benedetto Marcello en Bernardo Pasquini. Händel en Alessandro Scarlatti  speelden in het Palazzo Pitti, in de Medici villa in Poggio a Caiano en in Pratolino. Antonio Salvi, de huisarts, schreef verschillende libretti, die Händel gebruikte voor zijn opera’s. Händels opera “Rodrigo”  werd overigens voor het eerst opgevoerd in Florence in 1708

Ferdinando’s belangrijkste muzikale erfenis was het resultaat van zijn beslissing in 1688 om Bartolomeo Cristofori, een klavecimbelbouwer uit Padua, in te huren als bewaarder van zijn verzameling muziekinstrumenten. Ferdinando bezat meer dan 75 instrumenten. De ondersteuning van Cristofori omvatte het geld en de tijd die Cristofori nodig had om zijn uitvindingen te kunnen realiseren. Het resultaat was dat Cristofori een reeks nieuwe instrumenten ontwierp. De eerste twee, een ovaal spinet (1690) en een spinettone, waren waarschijnlijk bedoeld om Ferdinando de continuo rol te laten spelen in muzikale producties in Pratolino. Het derde instrument dat Cristofori uitvond voor Ferdinando was de fortepiano, die zich aanvankelijk langzaam verspreidde, maar uiteindelijk één van de belangrijkste van alle muziekinstrumenten werd. De uitvinding van de piano wordt verondersteld te hebben plaatsgevonden rond ongeveer 1700. Daarna bouwde Cristofori nog meerdere piano’s voor Ferdinando.

Ferdinando correspondeerde met Alessandro Scarlatti over de muzikale eigenschappen van zijn opera’s, en realiseerde de productie van vijf van zijn opera’s. In 1711 droeg Antonio Vivaldi zijn Estro Armonico aan hem op. Daarnaast waren Händel en Corelli goed bevriend met Ferdinando’s zuster Anna Maria Luisa de ‘Medici. Corelli droeg aan haar 12 concerti grossi op en Händel bracht haar een bezoek in Düsseldorf. In 1696 zocht Ferdinando vertier in Venetië en werd verliefd op een zangeres genaamd “La Bambagia” of “La Bombace”.  Aangenomen wordt dat tijdens het carnaval van Venetië, Ferdinando syfilis opdeed. Victoria Tarquini, genaamd “La Bombace”, de vrouw van de violist Jean-Baptiste Farinel (Giovanni Battista Farinelli (1655-1725)), werd de minnares van Ferdinando. Zij had een dochter Marie-Anne met de Franse componist Robert Cambert, hoewel die gehuwd was met Marie du Moustier.  Zij huwde  met Michel Farinel, de broer van Giavanni Battista, en  had een affaire met Händel, die voor haar zijn cantate “Un’ alma innamorata” componeerde. Cambert (1627-1677), “le père  de l’opéra français, werd in 1677 in Londen vermoord…

Verzamelaar en mecenas

Het vierde deel illustreert de groeiende interesse van de prins in figuratieve kunst, zowel in de hedendaagse beeldhouwkunst als  in  schilderkunst, aan de hand van werk van vooraanstaande kunstenaars  die op dat moment actief waren en van wie velen  experts waren in  ” moderne “, late 17de eeuwse genres als stillevens en portretkunst. Dit deel van de tentoonstelling bevat zowel religieuze als wereldlijke werken van door Carlo Dolci, Carlo Loth, Baldassarre Franceschini en Il Volterrano en voorbeelden van ” geschilderde natuur ” door Jacopo Ligozzi, Bartolomeo Bimbi, Margherita Caffi, Fardella, Houbracken en Michelangelo Pace da Campidoglio. Van groot  belang in deze sectie is de aanwezigheid van meubelen met inlegwerk en alledaagse voorwerpen die getuigen van de verfijnde smaak van Ferdinando, met werk van toonaangevende graveurs en zilversmeden die actief waren aan het hof.

Het zeer belangrijke vijfde hoofdstuk onderzoekt de smaak van de prins als verzamelaar, met een aantal schilderijen uit de 16de tot begin 18de eeuw, afkomstig uit kerken in Toscane en andere regio’s, waaronder Andrea del Sarto’s Madonna met de Harpijen, Lanfranco ’s Extase van St. Margaretha van Cortona, Annibale Carracci’s Farnese Altaarstuk  en  de Madonna met de lange Hals van Parmigianino, een van Fernando’s meest prestigieuze verworvenheden van Renaissance kunst uit het eind van de 17de eeuw.

Het zesde hoofdstuk is gewijd aan de favoriete villa van de prins, Poggio a Caiano, waarvan hij de decoratie liet renoveren met de grootste pracht. Hij koos voor een kamer op de bovenste verdieping van het huis om één van zijn meest originele collecties, bestaande uit miniaturen, te huisvesten.

Het zevende deel van de tentoonstelling illustreert de smaak van de prins voor grote Florentijnse beeldhouwwerken aan het einde van de 17e eeuw, terwijl op het gebied van de schilderkunst zijn voorkeur voor “buitenlandse “ scholen wordt geïllustreerd. Deze waren veel moderner dan wat lokale kunstenaars konden produceren. Het betrof de Venetiaanse school (waarop  hij reeds verliefd geraakte  in zijn jeugd), de Bolognese school en de Ligurische school met werk van Crespi, Cassant, Fumigatie, Sebastiano en Marco Ricci, Magnasco en Peruzzini. Deze toonaangevende schilders werden naar Florence gehaald, waar ze een aantal van hun meesterwerken schiepen, speciaal voor de prins.

Het laatste deel, gewijd aan de laatste jaren van het leven van Ferdinando,  verkent  de resultaten en de gevolgen van zijn mecenaat en verzameling en toont de tekeningen/schetsen voor een feestelijk monument dat gepland was op te richten ter nagedachtenis aan hem. Het toont ook materiaal met betrekking tot zijn begrafenis.