QUELLE BELLE GLOIRE! QUEL BEL ART!

Tussen 1780 en 1850 vormden Lesueur, Cherubini en Spontini de stilistische overgang tussen Gluck en Berlioz. Wel vijftien auteurs belichten de invloed van Glucks reformopera’s op de opera’s van Berlioz. Bijzonder interessant.

Van Gluck naar Les Troyens

De Parijse opera’s van Christoph Willibald (von) Gluck waren vormend voor het Frans muziektheater. De invloed van zijn oeuvre werkte tot ver in de 19de eeuw. De grootste “Gluckist” was ongetwijfeld Hector Berlioz, die zich krachtig heeft ingezet voor de waardering van de werken van Gluck. Bovendien zijn in Berlioz’ eigen dramatische werken talrijke sporen van Glucks “Tragédies” aanwezig, vooral in zijn Les Troyens. Les Troyens, op. 29, werd gecomponeerd in 1856-58 en beleefde haar gedeeltelijke première in Parijs in 1863. Het meesterwerk is een opera in vijf bedrijven op een door Berlioz zelf geschreven libretto naar Vergilius. Les Troyens behoorde tot het genre van de tragédie lyrique en stond door zijn onderwerp zeer dicht bij de meesterwerken van Gluck en Rameau in de 18de eeuw. Het onderwerp van Virgilius had al Purcells Dido and Aeneas in 1689 geïnspireerd, Berlioz wilde zijn eigen libretto, uitsluitend gebaseerd op de tekst van Aeneas schrijven omdat hij de Aeneas reeds lang kende.

Oudheid en monumentaliteit

Tegen deze achtergrond brengen de teksten in dit boek een beeld van de twee fenomenen die belangrijke mijlpalen waren voor de ontwikkeling van het Frans muziektheater, receptie van de oudheid en monumentaliteit. Beide fenomenen begeleidden Glucks ontvangst of receptie van de late 18de eeuw naar de vroege 19de eeuw, en mondden uit bij Berlioz. Zijn veelzijdige inspanningen en bekommernis om filologie en interpretatie speelden een grote rol, evenals de aanpassing van het classisisme van de vroegere Franse opera’s. Het boek belicht historische adaptaties van oude onderwerpen, alsook vragen omtrent de muzikale uitvoeringspraktijk of sporen van de theoretische en esthetische invloed van de erfenis van de ooit revolutionaire Gluck.

Van Wenen naar Parijs

Na Wenen wou Gluck zijn ideeën verspreiden in Frankrijk. Onder de bescherming van zijn voormalige leerlinge Marie Antoinette, die in 1770 met de Franse Dauphin Lodewijk (XVI) was getrouwd, sloot hij met de Opera van Parijs een contract voor zes opera’s. Het begon met Iphigénie en Aulis (april 1774).

Buffonistenstrijd

Met de première laaide onverwachts een controverse op die deed denken aan de Parijse buffonistenstrijd van twintig jaar eerder. Glucks tegenstanders brachten de Italiaanse operacomponist Niccolo Piccinni naar Parijs om de superioriteit van de Napolitaanse opera aan te tonen. De componist nam zelf niet deel aan de polemiek, maar toen Piccinni werd gevraagd om het libretto naar Roland op muziek te zetten waaraan reeds Gluck werkte, vernietigde Gluck wat hij tot dan toe had geschreven.

Orfeo en Iphingénie

Een attaché aan de Franse ambassade, François Leblanc du Roullet, vestigde zijn aandacht op de Franse operatraditie en bezorgde hem in 1772 een Frans libretto, Iphigénie en Aulide. De opera die Gluck schreef werd door de Parijse Opéra in 1774 opgevoerd, gevolgd door een sterk omgewerkte Franse versie van de Orfeo onder de naam Orphée et Eurydice. Met Glucks Iphigénie en Aulide kwam de doorbraak. Dan bewerkte hij zijn Weense reformopera om naar het Frans. Daartoe schreef hij de zang, oorspronkelijk gecomponeerd voor altstem, voor tenorstem en transponeerde hij de andere stemmen.

Opera’s voor Parijs

In augustus 1774 werd de Franse versie van Orphée et Euridice voor het eerst uitgevoerd. In datzelfde jaar keerde hij terug naar Wenen, waar hij werd benoemd tot Keizerlijk hof componist. In de volgende jaren reisde de inmiddels in heel Europa beroemd geworden componist tussen Wenen en Parijs heen en weer en in september 1777 componeerde hij voor Parijs Armide. Deze werd gevolgd door Iphigénie en Tauride (mei 1779) en Echo en Narcissus (september 1779). Tijdens de repetities voor Echo en Narcissus deed Gluck in 1779 een eerste beroerte. Na deze opera keerde hij terug naar Wenen.

Erfenis gaat naar Salieri

Zijn erfenis in Parijs nam de Italiaans-Oostenrijkse componist Antonio Salieri over. Gluck introduceerde Salieri in Parijs en gaf hem in 1783 het libretto voor de Tragédie lyrique Les Danaïdes. Het werk werd aanvankelijk aangekondigd in Parijs als een gezamenlijk project van de twee componisten. Na het overweldigend succes van de première kondigde Gluck aan dat Salieri de enige auteur was van het werk.

Berlioz en de opera

Eerder componeerde Berlioz in 1838 Benvenuto Cellini, op. 23, een opera in twee bedrijven en vier taferelen op een libretto van Léon de Wailly en Auguste Barbier, en na Les Troyens volgde in 1862 nog Béatrice et Bénédict, op. 27, een opéra-comique in twee bedrijven op een zelf geschreven libretto naar Shakespeare.

Gluck, Spontini en Meyerbeer

Muzikaal gezien zijn vooral invloeden van Gluck, Spontini en Meyerbeer in Les Troyens aanwijsbaar. Van Gluck is vooral een soort statische antieke sfeer geërfd, een bepaalde klassieke soberheid die in contrast staat met de grilligheid van de Symphonie fantastique. Daarnaast klinkt Glucks muzikale stijl soms door in de recitatieven. Aan Spontini is onder meer de opbouw van de finale van het eerste bedrijf ontleend. Meyerbeer heeft vooral de uiterlijke vorm van de opera bepaald, die in grote lijnen de voorschriften van de grand opéra volgt.

Berlioz uitvoerders en oude muziek

In het boek hebben de diverse auteurs het over de toenmalige Gluck en Berlioz uitvoerders Caroline Branchu, Adolphe Nourrit en Pauline Viardot-Garcia. David Charlton bespreekt het belang van Berlioz voor de herontdekking van oude muziek, en ook de invloed van Dido, Piccini en Scribe komt aan bod. Zo heeft Andreas Münzmay het in ‘Voix secrète’ en ‘idée fixe’, over dramaturgie tegen de achtergrond van de Grand Opéra van Scribe’s principe van semantische koppeling van muziek aan dialoog scene. Frank Heidlberger schrijft over Berlioz als absolute heerser van het theater en over Les Troyens in de ideologische strijd van de Tweede Keizerrijk. Gabriele Busch en Thomas Meier hebben het ten slotte over de eerste kritische editie van Fanny Pelletan. Fanny Pelletan stond nl. in voor het redactioneel werk en de ontstaansgeschiedenis van de uitgaven, tekstkritiek en redactionele beslissingen.

Thomas Betzwieser is hoogleraar musicologie aan de Goethe Universiteit van Frankfurt / Main. Sinds 2009 is hij hoofd van het editie project “OPERA – spectrum van het Europees muziektheater van de Academie van Wetenschappen en Letteren, Mainz.

Von Gluck zu Berlioz.  Betzwieser, Thomas Die französische Oper zwischen Antikenrezeption und Monumentalität. verlag koenigshausen neumann
ISBN: 978-3-8260-5680-2