Brahms: Werke für Chor und Orchester

« Das höchste der Musik zur Aussprache »

Dat je voor de mooiste en beste koormuziek bij Brahms moet zijn, wordt door geen enkele uitvoerder, criticus of musicoloog, waar ook ter wereld,  tegengesproken. Dit statement wordt op magistrale  bevestigd door de nieuwe Brahms-cd van Philippe Herreweghe. Met zijn Collegium Vocale en zijn Orchestre des Champs-Elysées heeft hij (nog maar eens) (muziek)geschiedenis geschreven. Drie van de vijf hier opgenomen composities  zouden eventueel anders kunnen, maar zeker niet beter of mooier. Niet zonovergoten, maar wel een hartverwarmende hoogvlieger in de schaduw, “im Schatten der Trost und Hoffnung”.

Johannes Brahms (1833-1897) was een jongeman van 25 toen hij voor het eerst componeerde voor koor en instrumentaal ensemble. Het was in 1858. Het betrof muziek voor een zesstemmig koor met blazers en pauken over het thema  “dood en verrijzenis”. De tekst die hij koos was een prachtig gedicht (een Kirchenlied) van de Franciscaan en Priester der Brüderunität Michael Weisse uit Neisse (1488-1566), in 1531 gepubliceerd in het Gesangbuch der Böhmischen Brüder. Het kreeg de titel  “Begäbnisgesang” (op.13). Het was Brahms’ tijd in dienst als koorleider van Friedrich Emil Leopold III. Fürst zur Lippe.in Detmold, (Detmold was toen nog een zelfstandig vorstendom),  Hannover, en Hamburg, waar hij een vrouwenkoor leidde.

Het was ongeveer ook de tijd van zijn verliefdheid op de zangeres Agathe von Siebold (1835-1909) door en voor wie hij zijn meesterlijk 2de strijksextet componeerde. Brahms componeerde een ernstige, gewichtige treurmars in de lijn van Bachs Trauerkantate BWV 106, “Gottes Zeit ist die allerbeste Zeit” (Actus Tragicus), en Mozarts Maurische Trauermusik. Muziek over berusting, vragen over het ultieme doel des levens, vertrouwen en Goddelijke barmhartigheid. Ernstig, eerbiedig  en somber, een beetje morbide zelfs, volgens de Lutherse, protestantse traditie van  piëtistisch vertrouwen in de kracht van het geloof. Hier is de uitvoering op z’n best, het is het hoogtepunt van de cd en het is trouwens, ik moet het eerlijkheidshalve toegeven, mijn lievelingskoorwerk van de Meister uit de Hanzestad. Zonder twijfel.

„Nun laßt uns den Leib begraben, Bei dem wir kein’n Zweifel haben: Er wird am letzten Tag aufstehn, Und unverrücklich herfür gehen“. Zeker weten. Niet twijfelen.

In 1869 componeerde Brahms een werk voor alt, mannenkoor en orkest. Het kreeg de titel “Altrapsodie” naar de “rapsodie” “Ach, wer heilet die Schmerzen” uit 1790, van de Berlijnse componist Johann Friedrich Reichardt (1752-1814). De tekst kwam net als bij Reichardt  uit Goethe’s gedicht “Harzreise im Winter”, maar Brahms koos enkel drie middenverzen.  In de zomer van 1869 vernam Brahms dat de beeldschone Julie (1845-1872), de derde dochter van Robert en Clara Schumann, gehuwd was met de 14 jaar oudere graaf Vittorio Amadeo Radicati di Marmorito (1831-1923) uit Passerano nabij Turijn. Omdat Brahms verliefd was op Julie was de emotionele shock voor hem zo groot dat hij het nieuws nauwelijks kon verwerken. Hij uitte  zijn emoties op een sombere, ironische wijze in muziek die vertelt over een “isolierenden Einzelgänger, der sich Menschenhaß aus der Fülle der Liebe trank“. Ook de achtergrond van Goethe’s gedichts was enigszins gelijkaardig. Goethe reisde nl. in 1777 naar de Harz  om er de gerenommeerde filosofie-professor Friedrich Plessing (1749-1806) te bezoeken die na het lezen van zijn “Werther”, in een diepe depressie was geraakt.

Wanneer Brahms het had over zijn magistrale Altrhapsodie,  sprak hij  ironisch over zijn „Hochzeitsmusik für die gräfin Schumann“ of zelfs over zijn  „Schnadahüpferl“, dit is Beiers voor… deuntje. Woorden als Gift en Menschenhass zetten de toon en worden in haast Tristan und Isolde-chromatiek verklankt,  tot het finale gebed aan de “Vater der Liebe”,  alle chaotische dramatiek en tragiek oplost in hemels mooie muziek. “Ist auf deinem Psalter, Vater der Lieb, ein Ton Seinem Ohre vernehmlich, So erquicke sein Herz!“

Hier zingt de Zweedse operamezzo Ann Hallenberg (° 1967), voor wie het repertoire van Vivaldi en Händel tot Wagner, geen geheimen meer kent. Een goeie, krachtige  en  mooie stem die treffend gestalte geeft aan de solopartij. Het mannenkoor zingt immers maar mee in de finale Vater der Liebe-episode. Ook hier valt op hoe goed dirigent Herreweghe omgaat met de blazers. Dit heeft waarschijnlijk o.a. te maken met de bezetting. Bij een kleine strijkersbezetting blijven de blazers, hout of koper, solisten, en gelijk in aantal. Daarentegen denk ik dat Herreweghe niet houdt van pizzicato, want de getokkelde noten in deze passage zijn nauwelijks te horen. Nochtans was het een geniaal idee van Brahms, om het begeleidend, goddelijk,  Allvaterlich psalterium te evoceren of te imiteren, door teder en hartelijk-innemend pizzicatospel. Typisch, heel typisch voor Brahms overigens. Maar ja, we kunnen niet allemaal gelijk zijn, niet?

Tijdens de zomer van 1868 voltooide Brahms in Lichtenthal nabij Baden-Baden, een nieuw werk voor koor & orkest. Het kreeg de titel “Schicksalslied” en ging  op 18 oktober 1871 in Karlsruhe in première. De tekst was Hyperions Schicksalslied  uit Friedrich Hölderlins Brief roman “Hyperion” (1779). Brahms ontdekte de tekst in een boek van zijn vriend, de componist  Albert Dietrich (1829-1908). Een tekst over de standvastigheid van de goden versus de eeuwige onrust van de mens, de  romantische visie op de Grieks-Romeinse antieke cultuur van de toenmalige Duitse cultuur, die zich de erfgenaam voelde van het antieke Griekenland in schilderkunst, architectuur en literatuur, het Duits-Lutherse  neo-classicisme. Hier klinkt de orkestrale inleiding voornaam, ingetogen en sfeervol, klinkt het koor perfect, (het zou gerust a capella uitgevoerd kunnen worden, wellicht daarom), klinken de Heilige Saiten meer dan Heilig, kortom, klinken de twee eerste verzen magistraal, maar kon de lijdende mensheid daarentegen wel wat feller, ik bedoel in een heftiger en sneller tempo, “von klippe zu Klippe” geworpen worden. Voor de rest selig, keusch und himmlisch.

Brahms componeerde drie bundels motetten voor koor a capella. Op deze cd beluisteren we het eerste motet uit Zwei Motetten op. 74 uit 1878,  „Warum ist das Licht gegeben dem Mühseligen“ (op. 74,1). Met Herreweghe’s meesterlijke uitvoering van Bachs motetten nog in het geheugen, (overigens de tweede cd op Herreweghes eigen lable Phi.), blijkt nog maar eens dat de sterkste kant van de dirigent, ontegensprekelijk, koorleiding is, en dat nog het liefst en het best, a capella. Brahms componeerde het motet in 1877 in het idyllische Pörtschach en droeg de compositie op aan Philipp Spitta (1841-1894) die voor hij bekend werd door zijn Bach-onderzoek, werk van Schütz en Buxtehude had uitgegeven. De teksten van de vier strofen spreken over  droefenis, beproeving   en vertrouwen in de goddelijke barmhartigheid. Brahms koos  Job, Jeremias, de Brief van Jakobus en het lied (koraal) “Mit Fried’und Freud” van Martin Luther om gebed, hoop, barmhartigheid en berusting in de dood, in muziek om te zetten. Het publiek kon voor de eerste keer mee bidden op 8 december 1878, tijdens een concert van de Musikverein in Wenen o.l.v. de componist en dirigent Edouard Kremser (1838-1914). Kremser is bekend gebleven door zijn „Wiener Lieder und Tänze“,  (Kremser-Alben) en door zijn bewerking  van de geuzenliederen van Adriaen Valerius (1570-1625), die de tekst schreef  van o.a. “Merck toch hoe sterck”. Zonder twijfel zijn de 4- tot 6-stemmige motetten van Brahms zijn beste koorwerk. Mochten we deze nu nog eens kunnen beluisteren met knapenstemmen i.p.v. met sopranen en alten, (cfr. de Engels-anglicaanse muziek), dan was het muzikaal gebedsmoment van dit motet, in Luthers-protestantse zin, menselijk perfect en volmaakt goddelijk. Maar ja, Philippe wou en wil niet.

Tijdens de zomer van 1882 verbleef Brahms in Ischl. Hij had nog maar net Italië bezocht. Tussen het componeren van zijn Trio op. 87 en zijn Strijkkwintet op. 88, componeerde hij zijn “Gesang der Parzen” voor koor & orkest,  op tekst van het laatste bedrijf van Goethe’s Iphigenie in Tauride, eerder getoonzet door Ferdinand Hiller (1811-1885), de dirigent van het Gürzenich-Orchester en directeur van het  Konservatorium der Stadt Köln. Brahms had het toneelstuk gezien in het Weense Burgtheater en was vooral onder de indruk geraakt van de actrice die de hoofdrol vertolkte, (wat dacht u? ), de legendarische Charlotte Wolter (1834-1897), één van de beroemdste actrices van de 19de eeuw. Brahms dirigeerde zelf de première van zijn Gesang  op 10 december 1882 in Bazel, en de door Simrock gedrukte partituur werd in 1883 door Brahms opgedragen aan zijn goeie vriend en bewonderaar, de voor de muziek zo belangrijke  Hertog Georg II van Saksen-Meiningen, hertog van 1866 tot 1914.

Het theaterleven in Meiningen werd ten tijde van Georg II  danig belangrijk, herinnere U de “Meininger Prinzipien”, dat de kunst- en vooral muziekminnende hertog, denk aan de Hofkapelle,  de geschiedenis is ingegaan  als “der Theaterherzog”. Na de dood van zijn mooie tweede vrouw Feodora Victoria Adelheid zu Hohenlohe-Langenburg, (zijn mooie eerste vrouw, Lotte von Preussen,  was na amper zes jaar geluk met hem, al op 24-jarige overleden), huwde hij de pianiste en actrice Ellen Franz (1839-1923) (later Helene, Freifrau von Heldburg), hartsvriendin van Cosima Liszt. Zij steunden  kunstenaars en hadden een indrukwekkende  verzameling Italiaanse Renaissance-kunstwerken. George’s grootste verdienste was wellicht dat hij zich verzette tegen het groeiend antisemitisme in zijn hertogdom. De geschiedenis heeft  aangetoond dat zijn  verzet helaas tevergeefs is geweest. Ook hier voelt Herreweghe zich als een vis in het water. De quasi neo-barokke compositie met zijn Fatum-gedachte, antifonale koren, dactilus-ritmen (wist U dat dactylus  als woord metrisch gezien  zelf een dactylus is? ) en canontechnieken over de fatale strijd van de goden, de val van de slachtoffers in de afgrond, en de verstikkende zwavelgeur van de ontredderde mensheid, liggen hem blijkbaar zeer goed. Als dit alles opgevangen wordt in een serene, quasi a capella passage, wanneer “die Herrscher Ihr segnendes Auge von ganzen Geschlechtern wenden“, en de gelaten spanning eindigt in een plagale cadens, is Philippe Herreweghe am Pulkt,  in zijn nopjes, “alors il boit du petit-lait”, om het in de taal van zijn Elysees Orkest te zeggen, of “er schwebt  über allen Wolken”, zoals Brahms het zou gezegd hebben. Tien jaar geleden was het al raak met zijn opname van het Deutsche Requiem (Harmonia mundi), vandaag kan ik besluiten met: Philippe, ik zeg U ter persoonlijke titel, „Sie wandeln droben im Licht, Glänzende Götterlüfte Rühren Euch leicht”. En ik  voeg er nog graag  iets aan toe dat we nog ergens gehoord hebben… “Hut ab, meine Herren, ein Genie!”

JOHANNES BRAHMS WERKE FÜR CHOR UND ORCHESTER Ann Hallenberg Collegium Vocale Gent Orchestre des Champs Elysées Philippe Herreweghe cd LPH 003