In de 12de eeuw ontstonden overal in Europa verschillende ridderorden met één gemeenschappelijk doel, de verdediging van het christendom. Dat leverde in Jerusalem en Rusland uiteindelijk militair gezien niet zoveel op, en de aandacht kwam daardoor in latere eeuwen meer te liggen op verfijning, aanzien en de juiste netwerken. Acht eeuwen geleden vestigde de Duitse Orde zich in de Lage Landen.
Ridders waren oorspronkelijk krijgers. Het waren vechtmachines die met een paard naar het slagveld trokken. Het beeld van de ridder veranderde toen de kerk deze geoefende strijders ging inzetten om haar belangen te verdedigen. De strijd om het Heilig Land of de verdediging van het geloof aan de grenzen van het christendom, zoals in Spanje of Pruisen, gaf de ridder een hoger levensdoel. Het zwaard van de ridders werd het wapen van God.
Bernardus van Clairvaux legde omstreeks 1130 in zijn “De laude novae militiae”, de theoretische en theologische basis voor het ontstaan van de ridderorden. Ze hingen allemaal andere regels aan, maar hadden wel één gemeenschappelijk ideaal, de verdediging van het christendom. In het boek volgen we het spoor van de ridders, van de uitzichtloze gevechten voor de poorten van Jeruzalem tot de onfortuinlijke nederlaag op het bevroren Peipusmeer in Rusland, waar de Orde haar oostwaartse expansie in de 13de eeuw moest staken.
In de marge van de kruistochten ontstonden verschillende ridderorden, groeperingen van strijders verenigd rond de verdediging van het geloof. De Orde van Onze-Lieve-Vrouw der Duitsers van Jeruzalem, of kortweg de Duitse Orde of Teutoonse Orde, was naast de Tempeliers, de Johanniters en de Ridders van Malta, één van de belangrijkste van deze ridderorden. Zij speelde een rol van de 12de eeuw tot heden. De Duitse Orde bestond uit twaalf verschillende balijen of landcommanderijen in het Duitse Rijk, Alden Biesen, Utrecht, Bohemen, Oostenrijk, Bozen, Elzas-Bourgondië, Thüringen, Saksen, Lotharingen, Koblenz, Marburg/Hessen, Westfalen en Franken met aan het hoofd een landcommandeur. Een landcommanderij bevatte op zijn beurt verschillende commanderijen. Op het toppunt van haar macht beheerde de Duitse Orde een driehonderdtal commanderijen.
Naarmate de middeleeuwen vorderden, verloren de ridderorden geleidelijk hun militaire betekenis. Ze werden een verzorgingsinstelling voor jonger geboren leden uit lagere adellijke families. Het lidmaatschap van de ridderorde werd vooral een soort garantie op een aan de stand verfijnd en aangepast leven. In dit bijzonder boek, specifiek over de Duitse Ridderorde in de Lage Landen, gaat dan ook veel aandacht naar de balijen Utrecht en Biesen, de ordeprovincies die de commanderijen in de Lage Landen groepeerde. Eeuwenlang waren de commanderijen in onder meer Middelburg, Utrecht, Leiden, Tiel, Doesburg, Diest, Mechelen, Betekom, Alden Biesen, de thuisbasis voor adellijke mannen. De “Ridderlijke Duitsche Orde Balije Utrecht” werd daarenboven in de 18de eeuw in de geest van de Verlichting grondig hervormd en economisch levensvatbaar gemaakt door graaf Unico Wilhelm van Wassenaer. Deze organisatie bestaat als protestantse ridderorde trouwens nog steeds. Gesticht in Palestina in 1190, verspreidde de Duitse Orde zich in de volgende decennia over Zuid- en West-Europa.
De ridders begonnen in 1223 met de aanleg van een burcht nabij Thorn, nu Toruń, een stad in het noorden van Polen aan de rivier de Wisła Weichsel (nu Wisła) in het historisch Kulmerland, vandaag, Ziemia chełmińska. Dit was het begin van de stichting van burchten naar het model van de Kruisvadersburcht in het Heilig Land. Van hieruit werd het omringend land bestuurd en militair gecontroleerd. Vanaf 1230 veroverde zij zich een eigen staat aan de Oostzee in het Baltisch gebied.
De kaderscholen voor de nazi-elite in speciaal daarvoor opgerichte, door Clemens Klotz gebouwde “NS-Ordensburgen”, Vogelsang in de Eifel (foto), Krössinsee in Pommern, en Sonthofen in de Allgäu, en de ligging van deze gebouwencomplexen, verwezen naar deze middeleeuwse burchten. Na 1283 werd Slot Mariënburg (foto) in wat nu de Poolse stad Malbork is aan de rivier Nogat, één van de grootste gotische burchten van Midden-Europa, het bestuurlijk centrum van de hoofdmeester, en in 1309 werd het de hoofdzetel voor alle provincies.De bloeitijd van de orde, Pruisen onder leiding van de grootmeester, Lijfland onder leiding van de Meester van Lijfland, en de balijen in het Duitse Rijk, (de Nederlanden of Lage Landen inbegrepen), onder leiding van de duitsmeester, was van 1309 tot 1410. De balije Biesen, een Ordensprovincie die bestond uit verschillende commanderijen, was van 1220 tot 1795, één van de ongeveer 22 balijen van de Duitse Orde en omvatte rond 1700 de landcommanderij Alden Biesen en twaalf onderhorige commanderijen. Wanneer één van de oudste bezittingen van de Orde, de commanderij Mechelen, omstreeks 1270 verloren gegaan aan de balije Koblenz, verzelfstandigde zich de Orde in de Noordelijke Nederlanden, wat leidde tot de afsplitsing van de balije Utrecht. Omstreeks 1220 verwierf de Orde door schenking van graaf Arnold III van Loon, een kapel met aanhorigheden en de rechten in een biesenveld in Rijkhoven na de stichting van de Commanderij Nieuwen Biesen genoemd, Alden Biesen. Op het toppunt van haar macht telde de Duitse Orde 300 commanderijen in West- en Noord-Europa.
De belangstelling voor de geschiedenis van de balije Biesen leidde in 1988 tot de oprichting van het Historisch Studiecentrum Alden Biesen, een wetenschappelijke organisatie. Hetzelfde jaar ontstond in Wenen naar aanleiding van de naderende viering van achthonderd jaar Duitse Orde de Internationale Historische Kommission zur Erforschung des Deutschen Ordens. In deze commissie zetelen momenteel 46 wetenschappers uit meerdere Europese landen die zich bezighouden met de geschiedenis van de Orde. In 1990 werd in Neurenberg een grote internationale tentoonstelling gehouden rond achthonderd jaar Duitse Orde en in 1992 was het de beurt aan Alden Biesen met de tentoonstelling ‘Ridders en Priesters. 800 Jaar Duitse Orde in Noordwest-Europa’. In de balije Utrecht deed zich ook een groei in het historisch onderzoek voor toen de Ridderlijke Duitsche Orde Balije van Utrecht in 1992 een deel van haar oorspronkelijke Duitse Huis terugkocht en liet restaureren.
Het resultaat van al deze historische activiteiten is een reeks publicaties van de hand van verschillende specialisten die allerlei aspecten van de geschiedenis van de Duitse Orde in België en Nederland belichten. “Deze verjaardag”, zo schrijft Michel Van der Eycken, “leek me een goede gelegenheid om één van mijn dromen te realiseren, een overzichtsgeschiedenis van de Duitse Orde in onze gewesten. Dit boek is een historisch werk, bestemd voor een groot publiek. Het steunt op mijn persoonlijk archiefonderzoek en op de uitgebreide literatuur die momenteel over dit onderwerp voorhanden is en waarvan men de titels in de bibliografie, achteraan in het boek, kan terugvinden.”
Na de beschrijving van de miles Christi of kruisvaarders, heeft Michel van der Eycken het over de Duitse Orde in de Nederlanden tijdens de middeleeuwen, de territoriale uitbreiding, de kennismaking van de adel met de Orde, goederen en rechten, Balije Biesen en Balije Utrecht, de landcommandeurs en het leven in de commanderijen, en Alden en Nieuwen Biesen. In het hoofdstuk “Reformatie en contrareformatie: de Orde op een keerpunt”, bespreekt de auteur, Biesen en Utrecht tot aan de burgeroorlog in de Nederlanden (1500-1568) en Biesen en Utrecht in een veranderde wereld (ca. 1500-1525), het einde van het Ordeland (1525/1561) en Biesen en Utrecht tijdens de Burgeroorlog in de Nederlanden. In de 16de – en aan het begin van de 17de eeuw steunde de orde immers het onderdrukken van de Reformatie en de strijd tegen het oprukkend Ottomaanse Rijk.
Daarop volgt het hoofdstuk over de balije Biesen en de katholieke hervorming, Hendrik von Reuschenberg (1572-1603), onderwijs als wapen tegen de reformatie (De Bursa Laurentiana in Keulen en De Latijnse school in Gemert), de heropbouw van Nieuwen Biesen en de voltooiing van Alden Biesen, Jungen Biesen in Keulen en de strijd tegen de Turken, Willem Frambach Bock von Lichtenberg (1603-1605) en Edmond Huyn van Amstenraedt (1605-1634), de commanderij Ordingen en het Duits college in Leuven, het sluitstuk van de onderwijspolitiek, Godfried Huyn van Geleen (1634-1657) (foto), Landcommandeur en veldheer, en het probleem Gemert en een nieuw gebouw voor de commanderij Bekkevoort en de kerk van Alden Biesen.
In hoofdstuk 5 gaat het over de balije Utrecht, de hervorming en de laatste katholieke landcommandeurs, Jacob Taets van Amerongen (1542-1612) (foto) en Diederik de Blois van Treslong (1612-1619), en de eerste hervormde landcommandeurs. Daarna wijdt Michel van der Eycken uit over de Duitse Orde als verzorgingsinstituut voor de adel in het Rijk in de 17de-18de eeuw, Biesen en Pitsenburg, Edmond Godfried von Bocholtz (1657-1690) en Hendrik van Wassenaar tot Warmont (1691-1709), Kardinaal Damiaan Hugo von Schönborn (1711-1743) en Alden Biesen als vorstelijke residentie, Aschaffenburg, Von Sickingen (1744-1749), Von Steinen (1750-1766), Ferdinand Damiaan von Sickingen, Wirich Leopold von Steinen zu Scherven und Kessenich, en Caspar Anton von der Heyden, genaamd Belderbusch (1766-1784).
In hoofdstuk 7 situeert de auteur de landcommandeurs en de balije tot het midden van de 18de eeuw, Willem Frederik van Nassau-Dietz (1641-1664) (foto) en de pogingen tot hereniging met Mergentheim, Hendrik Trajanus van Solms-Braunfels (1675-1693) en opvolgers, en de landcommandeurs Frederik Willem Torck (1753-1761), Unico Willem van Wassenaar (1762-1766) en Frans Steven Karel van Randwijck (1766-1783). In de hoofdstukken 8 en 9, gaat het verder over de 17de – en 18de eeuw. Na de ridders en het leven in de Biesense commanderijen, de commanderij als bron van inkomsten, het leven als commandeur, gaat het over priesters en parochies in de 17de en 18de eeuw, de ordepriesters, hun rekrutering, opleiding en loopbaan, het dagelijks leven van een ordepriester, het priesterconvent en de parochie.
In hoofdstuk 10 worden Het einde van de balije Biesen en de laatste grote landcommandeur, Frans Johan von Reischach (1784-1807) en Conrad Jozef Bachem, een uitzonderlijke balijeraad beschreven, naast het Engels park van Alden Biesen, de Brabantse en Luikse revolutie, de Franse inval van 1792 en de balije op de vlucht, Willem Lothar von Kerpen, de laatste landcommandeur van Biesen (1807-1823) en de goederen van de Duitse Orde in Franse handen. Ten slotte gaat het in het 11de en laatste hoofdstuk over de Duitse Orde na 1809, Overleven in het Habsburgse Rijk, het einde als ridderorde en een nieuw begin, een nieuwe start, de balije Utrecht (1815-heden), en over de restauratie, de opname en de activiteiten van nieuwe leden. De bibliografie nodigt uit tot verder lezen. Niet te missen!
Michel Van der Eycken is doctor in de geschiedenis en ere-archivaris van het Rijksarchief in België.
Michel Van der Eycken Ridders in de Lage Landen, 800 jaar Duitse ridderorde geïllustreerd 256 bladz. uitg. Sterck & De Vreese ISBN 978 90 5615 586 5.