“Beethoven, Cello Sonatas & Bagatelles, Opp. 102, 119 & 126”, door Andreas Staier, pianoforte en Roel Dieltiens cello, op het label harmonia mundi.

Aan het begin van de 19de eeuw werden sonates voor piano en een melodie instrument meestal geadverteerd als pianosonates met instrumentale begeleiding. Beethovens eerste vioolsonates bv. werden gepubliceerd als ‘sonates voor piano met begeleiding van de viool’. De cellosonate was uit sonates voor continuo voortgekomen.

Aan het begin van de 19de eeuw was het nog steeds gebruikelijk dat de cello in cellosonates, de partij voor de linkerhand van de piano verdubbelde, terwijl de partij voor de rechterhand, uit versieringen en het spelen van de melodie bestond. Beethoven componeerde weliswaar één van de eerste cellosonates met een uitgeschreven, zelfstandige pianopartij. Beethovens composities voor pianoforte en cello zijn daarenboven fascinerend omdat ze elke periode van zijn carrière omvatten in een bijzonder innovatieve en verbazingwekkend moderne muzikale taal.

De twee Sonates (nrs. 4 en 5), op. 102, werden gecomponeerd tussen mei en december 1815. Een eerste kopie door Beethovens kopiist, Wenzel Rampl, werd eind 1815 gemaakt, maar werd vervolgens door Beethoven verder gewijzigd. Een volgende ‘goede’ kopie werd in februari 1816, aan Charles Neate (1784-1877) bezorgd voor een voorgestelde, hoewel niet-gerealiseerde, publicatie in Londen. Beethoven bracht vervolgens nog kleine wijzigingen aan, voorafgaand aan hun uiteindelijke publicatie door Simrock in Bonn.  In mei 1815, had Neate nl. Wenen bezocht en was daar gebleven tot februari 1816. Een Weense koopman, Johann Hering, die ook musicus was, hem voorgesteld aan Beethoven, die niet in staat was om Neate les te geven. Beethoven raadde hem Emanuel Aloys Förster aan, maar begeleidde regelmatig toch zelf  Neate’s muzikale studies. Ze ontmoetten elkaar in Baden bei Wien, waar Beethoven in de zomer van 1815, verbleef. Neate, George Thomas Smart (1776-1867) (foto),  een leraar aan de Royal Academy of Music, en Beethovens bekende leerling, Ferdinand Ries, die toen in Londen woonde, hebben veel gedaan om Beethovens muziek in Londen bekend te maken.

In de periode 1812-1817 beleefde Beethoven, ziek en overweldigd door allerlei moeilijkheden, een periode van letterlijke en figuurlijke stilte, toen zijn doofheid overweldigend diepgaand werd en zijn productiviteit afnam. Zeven jaar na de Sonate nr. 3, markeerde hun complexiteit en visionair karakter, die ze deelden met de later voltooide Pianosonate op. 101, het begin van Beethovens “derde periode”.

Beethoven componeerde zijn 2 Cellosonates op. 102 voor Joseph Linke (1783-1837) (foto), de cellist van het Schuppanzigh Quartet, opgericht op vraag van graaf Andrey Razumovsky. In december 1808 gaven Schuppanzigh, Linke en Beethoven de eerste uitvoeringen van Beethovens twee pianotrio’s op. 70 , en in 1814, gaven ze de eerste uitvoering van Beethovens Piano Trio op. 97 (“Aartshertog Trio”). Beide Cellosonaten werden opgedragen aan gravin Marie von Erdődy, een goede vriendin en vertrouwelinge van Beethoven. Linke was nl. verbonden aan het huishouden van Anna Maria Erdődy. Ze nam hem samen met Johann Xaver Brauchle, in dienst als muziekleraar voor haar drie kinderen, en hij vergezelde hen naar Paukovec in Kroatië, waar de familie zou gaan wonen, nadat het hele huishouden, Wenen in 1815, had verlaten.

Marie Erdődy (1779-1837) werd vanaf de vroege jaren van de 19de eeuw een van de grote aanhangers van Beethoven. Ze was vaak in zijn gezelschap en ze werden vrienden en vertrouwelingen, Beethoven noemde Marie zelfs zijn “biechtvader”. Hun associatie kan worden gedateerd in 1802, het jaar van het Heiligenstadt Testament, gedurende welke moeilijke tijd Beethoven regelmatig Erdödy bij Jedlesee am Marchfeld bezocht, niet ver van Heiligenstadt, ten noorden van Wenen, waar Marie het landgoed had geërfd waar nu het Wenen-Floridsdorf Beethoven-monument te zien is. Het is helemaal niet onwaarschijnlijk dat de nabijheid van het landgoed Erdödy bij Jedlesee am Marchfeld een van de redenen was voor Beethovens veelvuldige zomerverblijven in de dorpen ten noorden van de Donau. In oktober 1808 verliet Beethoven het Pasqualati-huis, waar hij vier jaar had gewoond, en verhuisde naar het groot appartement van de gravin aan de Krugerstraße, nr. 1074, en woonde daar tot maart 1809 bij Marie. Daar componeerde hij zijn 2 aan Marie opgedragen Pianotrio’s op. 70.

Marie, naast Gräfin Josephine Brunsvik, mogelijks Beethovens “Unsterbliche Geliebte”, speelde een belangrijke rol bij het overhalen van leden van de keizerlijke adel om Beethoven een levenslange lijfrente toe te kennen in een poging hem ertoe te brengen in Oostenrijkse landen te blijven in het licht van een aanbod van werk als kapelmeester in Kassel, van Jérôme, koning van Westfalen. Onderhandelingen resulteerden erin dat Beethoven een contract tekende met de prinsen Lobkowitz, Kinsky en met aartshertog Rudolf, waarin ze beloofden hem een vaste toelage voor het leven te betalen. Beethoven bleef in Wenen en als dank voor deze diensten en haar gastvrijheid in de jaren 1808 tot 1809, wijdde Beethoven aan Marie Erdődy, de twee Pianotrio’s op. 70, de 2 cellosonates op. 102, en de canon “Glück zum neuen Jahr”, WoO 176.

De 11 Bagatelles, op. 119 werden gecomponeerd tussen 1790 en begin 1820. Eind 1803, had Beethoven al bagatellen nrs. 1 tot en met 5 geschetst (samen met een aantal andere korte pianowerken die hij nooit publiceerde). In 1820 componeerde hij de laatste vijf bagatellen van op. 119, en publiceerde ze als een reeks van vijf in 1821.Het volgend jaar herzag hij zijn oude bagatelle-schetsen om een nieuwe collectie te maken voor publicatie, en voegde een laatste bagatelle, nr. 6 toe, gecomponeerd eind 1822. Hij stuurde deze vervolgens als een reeks van zes naar Engeland voor publicatie in 1823, samen met nrs. 7 tot en met 11, die nog niet in Engeland waren gepubliceerd. De Engelse uitgeverij drukte alle elf bagatellen samen als één collectie. Sommigen hebben betoogd dat de twee helften van op. 119 – nrs. 1 tot en met 6 en nrs. 7 tot en met 11, het best beschouwd worden als afzonderlijke collecties. Het is echter ook mogelijk dat Beethoven, toen hij eind 1822, nummer 6 componeerde, al van plan was geweest om alle elf stukken naar Engeland te sturen. In dat geval zou nr. 6 niet bedoeld zijn als conclusie voor de eerste vijf, maar als een manier om ze met de laatste vijf te verbinden. De belangrijkste relatie en thematische overeenkomsten tussen nr. 6 en nr. 7 ondersteunen deze hypothese, evenals het feit dat Beethoven in latere correspondentie alleen tevreden was over hoe de bagatelles in Engeland werden gepubliceerd.

Beethovens Bagatelles, op. 126 voor solo piano verschenen laat in zijn carrière, in het jaar 1825. Beethoven droeg ze op aan zijn broer Nikolaus Johann (1776–1848) (foto) en schreef aan zijn uitgever, Schott Music, dat de op. 126 Bagatelles “waarschijnlijk de beste die ik heb geschreven”. Een bagatelle, in het gebruik van Beethoven, is een soort kort karakterstuk. In de voorafgaande opmerkingen bij de editie van de werken merkte Beethoven op, de zes bagatellen in volgorde te willen spelen als een enkel werk. In een aantekening noemde Beethoven ze in het manuscript, “Ciclus von Kleinigkeiten”. De bagatellen waren door en door typerend voor de componist en vertoonden affiniteit met de grotere instrumentale werken die tegelijkertijd werden geschreven.

De Vlaams- Belgische cellist, Roel Dieltiens (°1956) is de zoon van Lode Dieltiens (1926-2014), een componist van koorwerken, leraar harmonie en notenleer aan het Muziekconservatorium van Antwerpen en aan het Lemmensinstituut in Leuven, en organist en cantor van de Sint-Pieterskerk van Berlaar. Zijn broer, Koen, speelt blokfluit. Roel Dieltiens studeerde aanvankelijk piano, maar schakelde op 14-jarige leeftijd over op cello. Op 15-jarige leeftijd behaalde hij reeds een “Eerste Prijs” aan het Conservatorium van Antwerpen, waar hij les kreeg van André Messens. Hij studeerde verder aan de Muziekkapel Koningin Elisabeth, bij André Navarra in Detmold en bij Pierre Fournier in Genève.

Hij trad onder andere op met de violist André Gertler, klarinettist Walter Boeykens, en het Orkest van de Achttiende Eeuw (met Frans Brüggen). Met zijn Ensemble Explorations verzorgt hij oude muziek. Ook treedt hij op met verscheidene artiesten in kamermuziekbezetting. Daarnaast interesseert hij zich ook voor musical, dans- en muziektheater, zoals bijvoorbeeld de productie “Lets op Bach” van Alain Platel van 1991. Roel Dieltiens geeft les aan de Musikhochschule in Zürich en aan het Lemmensinstituut te Leuven. Roel Dieltiens bespeelt een cello/copie van een Stradivarius, gebouwd door Marten Cornelissen in 1994.

https://www.roeldieltiens.be/files/cvlongnl.pdf

Andreas Staier (°1955) uit Göttingen, studeerde piano bij Kurt Bauer en Erika Haase, en klavecimbel bij Lajos Rovatkay, aan de Hochschule für Musik van Hannover. Hij nam deel aan masterclasses bij Gustav Leonhardt en Nikolaus Harnoncourt en studeerde nog verder in Amsterdam waar hij zich gedurende 2 jaar, vervolmaakte bij Ton Koopman. Van 1983 tot 1986 was hij de vaste klavecinist van het legendarisch ensemble, Musica Antiqua Köln. Vanaf 1986 concerteerde hij vooral als solist, op een Hammerflügel of pianoforte. Hij trad ook vaak op als continuospeler bij Liedrecitals en samen met het ensemble Les Adieux. Van 1987 tot 1996 was hij docent klavecimbel aan de Schola Cantorum Basiliensis. Op deze cd bespeelt hij een pianoforte van Christopher Clarke uit 1996, gebouwd naar een Conrad Graf uit 1827. Heel bijzonder!

Beethoven Cello Sonatas & Bagatelles, Opp. 102, 119 & 126 Andreas Staier fortepiano Roel Dieltiens cello cd harmonia mundi HMM902429

https://www.stretto.be/2019/10/13/cpe-bach-the-cello-concertos-roel-dieltiens-cello-orchestra-of-the-eighteenth-century-cd-glossa-gcd921127-deze-magnifieke-cd-verschijnt-op-25-oktober/