“Leclair, Scylla & Glaucus” door Il Giardino d’Amore o.l.v. Stefan Plewniak op het label Château de Versailles Spectacles. Niet te missen!

In 1746, op 50-jarige leeftijd, besloot de beroemde Franse violist Jean-Marie Leclair, zijn eerste en enige opera te componeren. Hij droeg zijn meedogenloos maar energiek drama/tragédie lyrique “Scylla et Glaucus”, (een proloog en 5 akten) op een libretto, ontleend aan de Metamorfosen van Ovidius (boek XIV), van een zekere d’Albaret, op aan de zangeres en klaveciniste, Marie-Anne-Françoise de Noailles, Comtesse de La Marck (1719-1793).

We associëren het 18de -eeuws Soloconcerto niet meteen met Franse barokmuziek. Het Soloconcerto is omstreeks 1700 in Italië ontstaan en werd dan door de leerlingen van Corelli en door Vivaldi ontwikkeld. Hun nieuwe concertostijl werd door componisten in heel Europa nagevolgd. Na jaren van weerstand tegen al wat Italiaans was, volgden in de jaren 1720 zelfs de Fransen. Met name Vivaldi’s concerti werden regelmatig uitgevoerd op de Concerts Spirituels, toen de belangrijkste publieke/openbare concerten in Parijs. Daar speelde violist Jean-Marie Leclair vaak zijn sonaten en zijn composities begonnen een toename van Italiaanse invloed te vertonen. Leclair was weliswaar de grondlegger van de Franse vioolschool. Zijn elegante en briljante stijl verenigde de Franse en Italiaanse stijlen. Hij publiceerde twaalf concerti voor viool in twee bundels, op. 7 (1737) en op. 10 (1743). De concerti op. 7 zijn composities die Leclair ongetwijfeld tussen 1728 en 1736 op de Parijse “Concerts Spirituels” zelf heeft uitgevoerd.

Jean-Marie Leclair (1697-1764) uit Lyon was weliswaar één van de meest vooraanstaande vioolvirtuozen van zijn tijd maar begon zijn carrière als danser. In 1722 trad hij als danser in het gezelschap van de opera van Lyon op in Turijn, een keerpunt in zijn leven. Hij ontmoette er nl. de toen bekende violist Giovanni Battista Somis (1686-1763), leerling van Corelli. Somis was solo violist aan het hof van de koning in Turijn en was leider van het koninklijk orkest. Turijn lag toen in het Koninkrijk Sardinië of Piëmont-Sardinië. Hij stimuleerde Leclair om zijn vaardigheden als violist te ontwikkelen. Leclair deed het met groot succes en werd al snel gevierd als één van de beste violisten van zijn tijd.

Zijn bekendheid verspreidde zich over heel Europa en hij speelde o.a. in Duitsland en de Nederlanden. Van 1733 tot 1737 was hij hof musicus van Lodewijk XV. Leclair nam les bij André Chéron (1695-1766), een Parijse klavecinist en „batteur de mesure“ van de Parijse opera, die hem regelmatig op de “Concerts Spirituels” begeleidde. In de opdracht van zijn op. 7 noemde Leclair uitdrukkelijk Chéron en schreef “als er schoonheid in dit werk mag worden gevonden, is het aan zijn deskundige lessen te danken”. Die lessen omvatten harmonie en contrapunt. Het resultaat was dat Leclair niet alleen een virtuoos violist werd, maar ook één van de beste componisten van zijn tijd. Armand-Louis Couperin componeerde overigens een sonate „La Chéron“.

Van 1738 tot 1743 verbleef Leclair in Nederland aan het stadhouderlijk hof in Leeuwarden en daarna in Den Haag. In beide steden kwam hij nauw in contact met het Huis van Oranje, met name met Anna van Hannover (1709-1759). Zij was de dochter van Georg August van Hannover (1683-1760), hertog van Brunswijk-Lüneburg, die vanaf 1727 als George II koning van Groot-Britannië en Ierland was. Anna was Princess Royal en als Prinses van Oranje, de vrouw van prins Willem IV, erfstadhouder van de Republiek der Verenigde Provinciën. In die periode studeerde Leclair trouwens bij Locatelli in Amsterdam. Leclair had Locatelli in Kassel ontmoet en die woonde nu in Amsterdam. De sterke Italiaanse invloed in Leclairs vioolconcerti was wellicht te wijten aan de invloed van Locatelli. Enkele solo’s in de concerti van zijn op. 7 lijken trouwens op de capriccio’s uit Locatelli’s vioolconcerti “L’arte del violino”.

Na een kort verblijf in Chambéry vestigde Leclair zich in Puteaux. Daar was hij componist en muzikaal directeur aan het hof van hertog Antoine Antonin de Gramont. In de nacht van 22 oktober 1764 werd Leclair dood aangetroffen, vermoord met een mes door zijn ex vrouw of door zijn neef Guillaume-François Vial? De zaak is nooit opgehelderd. Lees voor de gelegenheid eens “L’Assassinat de Jean-Marie Leclair” van de Franse musicoloog, Gérad Gefen (1934-2003) (Belfond, 1990).

In de Proloog vieren de inwoners van Amathus een festival ter ere van Venus, de godin van de liefde. Er ontstaat opschudding wanneer de Propetiden de altaren van de valse godin willen omverwerpen. Amathus aan de zuidkust van het eiland Cyprus, genoemd naar een van de zonen van Herakles, was de hoofdstad van een van de twaalf à dertien vorstendommen die Cyprus rijk was in de oudheid. In de Griekse mythologie werden de Propetiden, vrouwen die op het eiland Cyprus woonden, nl. voorgesteld als prostituees of heksen, of zelfs beide, die mensenoffers brachten door hun gastheren te verslinden. De godin Aphrodite/Venus besloot hen te straffen omdat ze weigerden haar aanbidding te vieren en veranderde hen in stenen beelden. Omgekeerd ging Aphrodite in op de wens van Pygmalion, overigens een prins van Cyprus, om zijn ivoren beeld, Galathea, tot leven te wekken. De proloog vervolgt met Venus die uit de hemel naar beneden daalt en hen bedreigt. Ze prijst de koning en stelt hem voor aan haar zoon, de kleine god Amor, die ze naar Sicilië stuurt om de trotse Scylla te verslaan, die haar vele vrijers minacht.

In Akte I feliciteert Scylla zichzelf omdat ze de kwellingen van de liefde niet hoeft te doorstaan. Ze slaagt er echter niet in om Temira en een groep herders en bosgeesten te overtuigen. Glaucus arriveert en verklaart zijn liefde, maar ze duwt hem weg en vertrekt. Daarop besluit Glaucus de hulp in te roepen van de tovenares Circe. In de 2de Akte heeft de bezorgde Circe het voorgevoel dat ze verliefd zal worden. Dorine waarschuwt haar om niet verliefd te worden op iemand die al verliefd is op een ander, maar Circe is ervan overtuigd dat ze zelfs de meest trouwe geliefden kan verleiden. Komt aan bij Glaucus, die hem vraagt de liefde van Scylla op te wekken. Dankzij de liedjes en dansen van zijn volgers probeert ze hem degene van wie hij houdt te doen vergeten. Glaucus is bereid toe te geven aan haar avances, maar als hij de naam Scylla hoort, komt hij bij zinnen en vertrekt, waarop Circe wraak zweert. In de daarop volgende akte vertrouwt Scylla, Témire toe dat ze verliefd werd op Glaucus. Als Glaucus verschijnt verklaart ze haar liefde voor hem, waarop de woedende Circe uit de lucht neerdaalt in een wolk.

In Akte IV probeert Circe, Glaucus opnieuw te verleiden, maar hij blijft onverschillig. Wanneer ze dreigt wraak te nemen op Scylla, stemt hij ermee in haar te volgen. Om Circe’s haat niet opnieuw op te wekken, moet hij doen alsof hij Scylla niet ziet. Toch kan hij het niet verdragen om Scylla’s hart te breken en pleit hij voor de genade van Circe, die de twee geliefden laat gaan. Wanneer ze Dorine ontmoet, wordt haar woede echter opnieuw herboren. Ze besluit toch wraak te nemen op Scylla en roept de hulp in van de goden van de onderwereld. Hecate geeft haar een vergiftigde plant die ze in de bron moet gooien waar de mooie nimf, Scylla zich elke dag in spiegelt. In de 5de Akte tenslotte vieren Scylla en Glaucus hun liefde, maar Scylla heeft een grimmig voorgevoel van Circe’s slechtheid.

De twee voegen zich bij de bevolking van Sicilië voor een feest ter herdenking van hun bevrijding van de Cycloop. Terwijl Glaucus zich de bron herinnert waar hij Scylla voor het eerst zag, wil hij er met haar naar terugkeren. Ze kijkt naar zichzelf in de spiegel van het water maar valt bewusteloos op de grond. Glaucus is wanhopig, maar Scylla komt weer bij bewustzijn, maar tevergeefs.

Circe verandert haar in een monster met de romp en het hoofd van een vrouw, maar met een vissenstaart en uit haar zij groeiden zes hondenkoppen. In de Straat van Messina zal ze voortaan met de dodelijke wervelwind van haar zuster, Charybdis, met een draaikolk terreur zaaien over de zeelui die daar passeerden. De bekendste slachtoffers van Scylla waren enkele van de matrozen van het schip van Odysseus. De Argonauten passeerden Scylla daarentegen zonder slag of stoot, omdat zij geleid werden door de Nereïde, Thetis.

Met Mathias Vidal, Chiara Skerath en Florie Valiquette in de hoofdrollen en de het Pools ensemble Il Giardino d’Amore, opgericht in 2012 door Stefan Plewniak, plaatst deze schitterende opname, de opera van Leclair weer in de schijnwerpers en compenseert de mislukking uit de tijd na zijn ontstaan in 1746. Als de opera’s van Rameau model stonden voor Leclairs enig scenisch werk, was dit geenszins een slaafse volgeling. Zijn opera steekt vol harmonische ontdekkingen, dansen, intermezzo’s en helse monsters. Het relatief gebrek aan succes kwam ongetwijfeld voort uit het tragisch einde van de plot in een tijd waarin optimisme aan de orde was en uit het feit dat het een genre was, dat ondanks de toevoeging van een ballet-pantomime, “Un Jardinier et une Jardinière”, in onbruik was geraakt. Na meer dan twee eeuwen, danken we de oorspronkelijke wederopstanding van het werk aan Sir John Eliot Gardiner die het in 1979, tijdens een concert in Londen presenteerde. Een helse scène, een oceaanstorm en een laatste catastrofe worden gebruikt om onverzadigbare liefde, de uitbarstingen van onweerstaanbare schoonheid, opvallende verlichting te geven. Dirigent en violist Stefan Plewniak en een glorieuze cast aan solisten, in de draaikolken van wraak! Niet te missen!

Rolverdeling:

Glaucus: Mathias Vidal, haute-contre/tenor

Scylla: Chiara Skerath, sopraan

Circé: Florie Valiquette, sopraan

Le Chef des Peuples, Licas, Hécate, Un Sylvain: Victor Sicard, basse-taille/bariton

Vénus, Dorine, Propétide, Une Dryade, Fille du Choeur 2: Cécile Achille, sopraan

L’Amour, Témire, Une Sicilienne, Propétide, Une bergère, Fille du Choeur 1: Lili Aymonino, sopraan

Leclair Scylla & Glaucus Il Giardino d’Amore Stefan Plewniak 3 cd Château de Versailles Spectacles CVS068