Heldinnen als Armide, Clorinda, Prokris en Lucretia waren van Lully tot Montéclair, en zelfs in populaire chansons, in overvloed aanwezig in lyrische tragedies en cantates van de Franse barokke muziek. Of ze nu krijgers of tovenaressen, geliefden of slachtoffers waren, hun verhalen fascineerden componisten en het publiek. Camille Delaforge verzamelde voor deze cd opwindende muziek, waarin deze 4 buitengewone vrouwen in alle glorie worden voorgesteld.
Op het programma staat werk van Jean-Baptiste Morin (1677-1745), Louis Antoine Dornel (1685-1765), Nicolas Racot de Grandval (1676-1753), Jean-Baptiste Lully (1632-1687), Elisabeth-Claude Jacquet de la Guerre (1665-1729) en Michel Pignolet de Montéclair (1667-1737). De vocale solisten zijn Victoire Bunel en Anna Reinhold, mezzosopraan en Guilhem Worms, bas-bariton. De instrumentalisten zijn Roxana Rastegar en Pierre Eric Nimylovycz, viool, Ronald Martin Alonso, gamba en Benjamin Narvey, theorbe en barokgitaar.
Jean-Baptiste Morin, geboren in Orléans, was Ordinaire de La Musique van Philippe, Duc d’ Orléans. Van 1719 tot 1731 was Morin Maître de Musique van Louise Adélaïde d’Orléans, dochter van de hertog, in de abdij van Chelles, nabij Parijs. Hij componeerde talloze werken, waaronder cantates (gepubliceerd tussen 1706 en 1712). Daarin combineerde hij de Franse met de Italiaanse stijl die toen populair was aan het Hof van de Regent. Morin merkte op in het voorwoord van de 1706-editie zijn inspanningen “om de zoetheid van de Franse stijl van melodie te behouden, maar met een grotere variëteit in de begeleidingen en het gebruik van die tempi en modulaties die kenmerkend zijn voor de Italiaanse cantate”. Hij publiceerde ook twee boeken “Petits Motets” en uit zijn divertissement “La Chasse du Cerf” (1707), haalde Joseph Haydn, het jachtmotief voor de finale van zijn symfonie nr. 73 (“La Chasse”) uit 1782.
Louis Antoine Dornel kreeg zijn eerste muzieklessen van de organist Nicolas Lebègue. Hij werd benoemd tot organist van de kerk van Sainte-Marie-Madeleine-en-la-Cité in 1706, waar hij de opvolger was van François d’Agincourt. In 1719, na de dood van André Raison, werd hij benoemd aan de abdij van Sainte-Geneviève. Van 1725 tot 1742 was Dornel actief als muziekmeester van de Academie Française. Hij werd verplicht om elk jaar een motet te componeren voor koor en orkest, dat dan werd uitgevoerd door de Academie op het jaarlijks feest ter gelegenheid van Saint Louis (25 augustus), hiervan is geen enkel muziek stuk bewaard gebleven. Dornels werken voor klavecimbel en voor orgel waren gemakkelijk te spelen en lagen goed in het gehoor. Zijn laatst overgeleverd orgelmanuscript is gedateerd in het jaar 1756. Omdat Dornel niet in loondienst was als hofmuzikant moest hij rekening houden met de smaak van de Franse aristocratie. Vooral zijn sonates stonden onder sterke invloed van de in Italië opgeleide Marc-Antoine Charpentier.
Op deze cd ontdekt u “J’ai languy sous vos dures lois” uit de Airs sérieux et à boire van Nicolas Racot de Grandval. Het Franse hof en de aristocratische salons waren getuige van een buitengewone artistieke bloei in deze periode, wat leidde tot de ontwikkeling van het air de cour in de vocale muziek. Vóór Versailles was het Louvrepaleis in het Koninkrijk Frankrijk, hét epicentrum van de macht. Het was een echt ceremonieel theater, waar muziek door zijn pracht en praal, indruk maakte. Tijdens het bewind van Louis XIII schaarde zich rond genres als het air de cour en het ballet, de elite onder de componisten van de “style de cour”, o.a. Moulinié, Guédron en Chancy. De beroemdste onder hen, Boësset, leidde het polyfoon air de cour, geërfd van de Renaissance, o.a. door contrafacten (liederen met een nieuwe tekst op een bestaande melodie), naar een meer intiem, solistisch genre.
Het air de cour en aanverwante genres waren in de Franse barokperiode heel populair. Alleen al het aantal exemplaren van de meeste van deze collecties dat in veel Europese bibliotheken wordt bewaard, zegt iets over de verspreiding en populariteit van dit repertoire. Van de vele verzamelingen drink- en dansliederen uit die periode zijn die van Boyer, ritmisch en harmonisch waarschijnlijk de meest interessante. De teksten die hij op muziek zette, waren daarenboven over het algemeen verfijnder dan deze van veel van zijn tijdgenoten. In de tweede helft van de 17de eeuw evolueerden de airs de cour tot airs sérieux, met basso continuo.
De term Air à boire werd tussen het midden van de 17de– en het midden van de 18de eeuw, gebruikt voor een “drinklied”. Dit waren over het algemeen strofische, syllabische liederen op lichte teksten. Zijn voorganger was het chanson pour boire, met dat verschil dat chansons pour boire voor één stem waren met luitbegeleiding, terwijl airs à boire over het algemeen voor meer dan één stem waren gecomponeerd. Airs à boire werden over het algemeen gecontrasteerd met airs sérieux, met typisch teksten over liefde, pastorale scènes en politieke satire.
De meeste airs à boire kwamen voor in publicaties uit Parijs, en waren voor één tot drie stemmen en luitbegeleiding. In de jaren 1690 waren airs à boire zo populair dat om de drie maanden, nieuwe collecties in Parijs werden gepubliceerd. In de periode dat de term werd gebruikt, werden meer dan 250 liedbundels gepubliceerd met de titel “Airs sérieux et à boire”. Componisten die productief waren in het genre waren Marc-Antoine Charpentier (38 composities), André Campra, François Couperin, Jean-Fery Rebel, Henry Desmarest, Jean-Baptiste Drouart de Bousset, Michel Lambert, Etienne Moulinier, Sébastien Le Camus en Sébastien de Brossard.
Nicolas Racot de Grandval, zoon van de acteur en schilder Daniel Racot de Grandval en Marguerite Poirier, voegde zich bij een troep van rondreizende acteurs en vestigde zich toen in Parijs, waar hij lid werd van de Comédie-Française. Daarnaast begeleidde hij in 1695 en 1696, de meeste divertissements en balletten in Versailles aan het klavecimbel. Naast talloze komedies en enkele tragedies, componeerde hij ook muziek bij verschillende toneelstukken. Hij werd vervolgens de organist van Saint-Eustache.
Élizabeth Jacquet de La Guerre (ca. 1665-1729) was een virtuoze klaveciniste en componiste, die o.a. een uitgebreid œuvre aan wereldlijke en geestelijke cantates naliet. In 1687 publiceerde zij haar eerste collectie klavecimbelwerken, in 1707 gevolgd door een tweede verzameling. In 1694 werd haar (enige) opera/tragédie en musique, “Céphale et Procris” opgevoerd. De la Guerre was gevoelig voor de “goût italien”, die zich rond 1700 in Frankrijk ontwikkelde, en experimenteerde al vroeg met typisch Italiaanse vormen. Met name in haar “Pièces de Clavecin qui peuvent se jouër sur le Viollon” uit 1707 was die invloed aanwezig, maar ook in haar cantates. Die cantates, op teksten van Antoine Houdar de La Motte (1672-1731), behoren trouwens tot de weinige geestelijke cantates die in de Franse barok werden gecomponeerd. Voor die cantates gebruikte De la Guerre talrijke instrumentale passages, die een beschrijvend karakter hadden, bv. geluiden van een veldslag (in “Le Passage de la mer rouge”), een storm (in “Jonas”) of de toestand van slaap (in “Judith”).
La morte di Lucretia”, een Italiaanse, wereldlijke cantate uit 1728, van Michel Pignolet de Montéclair kende gedurende de eerste drie decennia van de 18e eeuw een groot succes. Montéclair componeerde 24 cantates, gepubliceerd in drie boeken. In zijn eerste twee boeken (1709 en 1716) was hij meer experimenteel dan zijn tijdgenoten. “La morte di Lucretia » (Cantata a voce sola con due violini e il basso) was de negende cantate van het derde boek. De librettist is onbekend. De Italiaanse invloed, die sterk voelbaar was in de cantates van Boek I en II van Montclair, voornamelijk in de recitatieven en in de passages voor strijkers, was minder voelbaar in het derde boek waar Montclair een meer conservatieve stijl hanteerde, behalve in “La morte di Lucretia”. Net als De dood van Dido (Boek I) en Pyramus en Thisbe (Boek II), beschrijft de cantate een pijnlijke, amoureuze passie. De cantate vertelt nl. het verhaal van Lucretia, echtgenote van de Romeinse patriciër Lucius Tarquinius Collatinus, die zelfmoord pleegde nadat ze was verkracht door Sextus Tarquin, de zoon van de zevende en laatste koning van Rome, Lucius Tarquinius Superbus.
Camille Delaforge begon haar artistieke opleiding met dans en piano en ontdekte door improvisatie en het klavecimbel een passie voor oude muziek. Ze volgde een opleiding aan het Conservatoire Supérieur de Musique et de Danse in Parijs en specialiseerde zich in het vocaal repertoire door middel van orkestdirectie, werk als zangcoach en door het repertoire van lied en melodie te oefenen in recital met zangers. In 2017, richtte ze het Ensemble Il Caravaggio op, dat al snel een nieuwe speler werd in het Frans barokke landschap. Geprezen door critici in Frankrijk en in het buitenland door hun eerste cd, “Madonna della Grazia”, een cd gewijd aan geleerde en populaire muziek in Italië in de 17de eeuw, uitgegeven door Klarthe Record, zette Il Caravaggio zich in voor het verdedigen van het lyrisch, Frans en Italiaans repertoire op historische instrumenten. Het ensemble onderscheidde zich al snel door zijn vermogen om nieuw en standaardrepertoire uit te brengen, door te werken aan de theatraliteit van zijn concerten en om klassieke muziek samen te brengen met historische, populaire muziek.
Tracklist:
Jean-Baptiste Morin: Ouverture
Louis-Antoine Dornel: Le Tombeau de Clorinde, cantate à une voix et Symphonie
Nicolas Racot de Grandval: Airs sérieux et à boire, 1709
Jean-Baptiste Lully: Ballet des amours déguisés – Plainte d’Armide, 1664
Elisabeth-Claude Jacquet de la Guerre: Céphale et Procris, 1694
Anonyme : Chanson populaire
Michel Pignolet de Montéclair: La Morte di Lucretia, cantate à une voix et Symphonie, 1728
Anonyme: Ballet de la Reine, 1609
Heroïnes Cantates Francaises Ensemble Il Caravaggio, Camille Delaforge Château de Versailles Spectacles CVS090