Bachs 45 voltooide koraalpreludes in zijn Orgelbüchlein getuigen van de beheersing van de kunst van de improvisatie op het orgel, zoals de gemeente het destijds hoorde voor het op zijn beurt, de hymne zong.
In de Lutherse mis nam en neemt orgelspel een heel belangrijke plaats in. Hierdoor ontstond vanaf de tweede helft van de 17de eeuw, een groot aantal composities voor orgel die op koraalmelodieën waren gebaseerd. Deze composities werden koraalbewerkingen genoemd, of, als ze bedoeld waren als inleiding op de gemeentezang, koraalprelude. De vier soorten koraalbewerkingen waren het orgelkoraal, de koraalfantasie, de koraalfughette en de koraalpartita. De Neumeister-koralen bv. omvatten 82 orgelkoralen (waarvan er 38 worden toegeschreven aan Johann Sebastian Bach).
BWV’s 1090-1120 alsmede BWV’s 714, 719, 737, 742 en 957 worden verondersteld tot Bachs vroegste werken te behoren. Ze behelzen een scala aan gevarieerde technieken. Door deze veelzijdigheid wordt men getuige van de oorspronkelijke ontwikkelingen van Bach als componist, waarbij Bach deels teruggrijpt op reeds bestaande modellen (zoals in werken van Johann Pachelbel, Johann Michael Bach en Johann Christoph Bach) en deels originele vindingen en experimenten laat zien. Twee koraalpreludes heeft Bach later ook in zijn Orgelbüchlein opgenomen, BWV 601 en 639.
Bach componeerde zijn bewerkingen (preludes) van Luthers-protestantse kerkliederen (koralen) uit het “Geistreiches Gesangbuch” van Weimar uit 1713, in de periode 1713-1716, in Weimar. Ze werden weliswaar pas in 1722, in Köthen, van een titel en een uitgebreide titelbeschrijving voorzien, nl. „Orgel-Büchlein Worinne einem anfahenden Organisten Anleitung gegeben wird, auff allerhand Arth einen Choral durchzuführen, anbey auch sich im Pedal studio zu habilitiren, indem in solchen darinne befindlichen Choralen das Pedal gantz obligat tractiret vird. Dem Höchsten Gott allein’ zu Ehren, Dem Nechsten, draus sich zu belehren“.
Kenmerkend voor Bachs koraalbewegingen in het Orgelbüchlein zijn volgens Christoph Wolff : “Dichte motivische structuur en contrapuntische verfijning (tot aan de strikte canon) in samenhang met een gedurfde en expressieve muzikale taal en een subtiele muziek theologische tekstinterpretatie. Elke beweging bereikt een proportionele balans, waarbij handmatige en pedaalpartijen op elegante wijze worden gecombineerd in een voorbeeldige orgelpartituur”.
Bach creëerde het negentig pagina’s tellende boek in liggend formaat waarschijnlijk aan het begin van zijn Weimar-periode, dus al rond 1708, en voerde alle titels van de 164 geplande koralen al in. Daarbij bepaalde hij niet alleen welke koralen hij hier wilde kopiëren of op muziek zetten, maar ook of ze elk uit één of twee pagina’s van elk zes regels zouden bestaan. De volgorde van de delen is, zoals tot op de dag van vandaag gebruikelijk is in gezangboeken, die van het kerkelijk jaar. Ongeveer de helft van de inzendingen zijn eerlijke kopieën, d.w.z. kopieën van bestaand werk.
Het eerste deel, van de Advent en Kerstmis tot Pasen, vulde hij bijna volledig in, waarna steeds grotere hiaten ontstonden. Blijkbaar verdween het zeer ambitieuze project geleidelijk naar de achtergrond, zodat hij na 1726 nog maar één volledige setting toevoegde. Het orgelboekje bevat nu “46 uitgevoerde koraalvoorspelen”, zoals een onbekende schrijver aan de titel van Bach toevoegde.
Alle kerkliederen die Bach heeft getoonzet, of van plan was te toonzetten, zijn terug te vinden in het Geistreiches Gesangbuch van Weimar uit 1713. Bach gebruikte gezangen daaruit die in Weimar in gebruik waren, maar paste wel de rangschikking uit de verzameling aan. Ook de Jubilirende Liderfreunde, darinn die allersten drey lutherische Gesangbücher enthalten van Johann Christoph Olearius (foto) (Arnstadt, 1717) is mogelijk een bron geweest voor Bach. Alle pogingen om Bachs Orgelbüchlein te verbinden aan een specifiek gezangenboek hebben echter tot nog toe gefaald.
Van de 164 vermelde koralen in de autograaf zijn er 45 uitgewerkt in een compositie. Voor de reden dat Bach de andere nooit heeft geschreven is wel als verklaring gegeven dat de andere koralen zich niet zouden lenen voor een dergelijke toonzetting, dat Bach al de mogelijkheden al had benut of dat Bach de man niet was om al dit soort koraalzettingen te maken. Een meer aardse voor de hand liggende reden is dat Bach er geen tijd voor had, omdat hij in maart 1714 was benoemd als hof concertmeester om o.a. cantates in de hertogelijke hofkapel te leiden. De koraalbewerkingen worden op deze cd afgewisseld met de prelude en fuga BWV 543 en BWV 549 uit Bachs “Sechs Praeludien und sechs Fugen für Orgel oder Pianoforte mit Pedal BWV 543–548”, bekend door de transcripties van Franz Liszt.
De Japanse dirigent, klavecinist en organist, Masaaki Suzuki (1954) behaalde in 1979, zijn diploma’s orgel en dirigeren aan de Tokyo University of the Arts. Hij ging zich vervolgens verder bekwamen voor orgel (Piet Kee), klavecimbel (Ton Koopman) en improvisatie (Klaas Bolt) aan het Conservatorium van Amsterdam. In 1980, behaalde hij een Tweede prijs op de wedstrijd voor klavecimbel (basso continuo) en in 1982 de Derde prijs voor orgel, beide in de internationale wedstrijden die jaarlijks worden georganiseerd in het kader van het Festival Musica Antiqua. In 1981-1983 doceerde hij klavecimbel aan de Muziekhogeschool van Duisburg in Duitsland.
Terug in Japan gaf hij talrijke concerten, zowel op orgel als op klavecimbel. Hij organiseerde ook de concerten die werden gegeven in de Universiteit voor vrouwen van Shoin in Kobe, waar in de kapel een klassiek Frans orgel, gebouwd door Marc Garnier, werd geïnstalleerd. Vanaf 2005 was hij docent orgel en klavecimbel aan de Geijutsu Universiteit (Muziekconservatorium) in Tokyo. Hij stichtte en leidde er het departement Oude Muziek. Op 1 juli 2009 werd hij gastprofessor voor koordirectie aan het Yale Institute for Sacred Music en dirigent van de Yale Schola Cantorum.
Masaaki Suzuki plays Bach Organ Works on the Christoph Treutmann Organ Stiftskirche St. Georg, Grauhof Vol. 4 …orgel-büchlein… cd BIS-2541