“Le Piano du Groupe des Six” door Steffen Schleiermacher, piano, op het label MDG. Een magnifieke bloemlezing!

Met deze door Steffen Schleiermacher samengestelde bloemlezing van pianomuziek van de groep componisten, bekend als de “Groupe des Six”, ervaren we wat deze zeer individuele componisten verenigde, maar vooral ook wat hen onderscheidde. Hoewel ze weinig met elkaar gemeen hadden, kregen ze hun collectieve titel dankzij een PR-stunt. Jean Cocteau maakte graag reclame voor hen en Erik Satie was meer een referentiepunt dan een echte mentor.

De groep jonge, Franse componisten, bekend als “Les Six”, kwam aan het begin van de 20ste eeuw samen als een reactie op de zware, Duitse romantiek en het heersend, donker symbolisme, die Jean Cocteau formuleerde in het manifest “Le Coq et l’Arlequin”. Gevestigd in Montparnasse, werd de naam geïnspireerd door Balakirevs ‘De Vijf’ en het artikel uit 1920 van de leraar Spaanse literatuur, componist en criticus, Henri Collet (1885-1951) (foto), “Un livre de Rimsky et un livre de Cocteau – Les cinq Russes, les six Français, et Erik Satie”. Hun muziek met een eigenzinnige ritmiek en eindeloze charme, was daarentegen luchtig, geestig en onweerstaanbaar vrolijk.

In 1911 had Jean Cocteau (foto), samen met de Spaanse schilder, Federico de Madrazo y Ochoa, het libretto geschreven van “Le Dieu bleu”, een ballet van de Ballets Russes, met kostuums en decors van Léon Bakst (foto), op muziek van Reynaldo Hahn. In 1917 kwam “Parade” (foto) uit, een avant-gardeballet van Cocteau, waarvoor Picasso de decorstukken en de kostuums ontwierp, en Erik Satie de muziek componeerde. Het ballet was geen succes, maar vestigde wel de naam van Cocteau in de avant-garde van Parijs. In het programmaboekje gebruikte Guillaume Apollinaire, om het ballet te beschrijven, voor het eerst het woord “surréaliste”, dat later overgenomen werd door André Breton en Philippe Soupault als naam van hun nieuwe beweging.

Cocteau’s artikelen in de tijdschriften ‘Le Mot’ en later ‘Le Coq’ werden opgevolgd door de leden van ‘Les Nouveaux Jeunes’ (die zouden uitgroeien tot ‘Les Six’), evenals de inspanningen van de excentrieke componist Erik Satie, die Georges Auric, Louis Durey, Arthur Honegger, Darius Milhaud en Germaine Tailleferre samen bracht met de dichter, Blaise Cendrars. Francis Poulenc zou hen later bij hun recitals vervoegen. Hun composities gingen eerst in première in de Salle Huyghens in Montparnasse en daarna in het Théâtre du Vieux-Colombier. De directrice van dit theater was de Parijse mezzosopraan, Jane Bathori (1877-1970) (foto).

Jane Bathori, eigenl. Jeanne-Marie Berthier (1877-1970), studeerde oorspronkelijk piano en plande een carrière als concertpianiste, maar startte al snel een zangcarrière. Ze maakte haar professioneel debuut rond 1898 in het klein Théâtre de la Bodinière in de rue Saint-Lazare, tijdens een concert ter ere van de dichter, Paul Verlaine. In hetzelfde jaar maakte ze haar debuut op de Concerts du Conservatoire, gevolgd door optredens in Fauré’s “La Naissance de Vénus” en Saint-Saëns’ “Messe de Requiem”. Tijdens het seizoen 1899-1900 maakte ze haar operadebuut in Nantes. Haar eerste rollen omvatten sopraanpartijen zoals Mimi in “La bohème” en Micaëla in “Carmen”. In de vroege jaren 1900 werd Bathori een leerlinge van de toen bekende tenor, Pierre-Émile Engel (1847-1927), met wie ze in 1908 trouwde. Ze werd gevierd voor haar uitvoering van Ravels liederencyclus “Shéhérazade” en gaf de premières van zijn “Histoires naturelles”, (Ravel droeg ze aan haar op), en van zijn “Chansons madécasses”. In 1917 werd ze directeur van het Théâtre du Vieux-Colombier (foto).

Voor hun inaugureel concert in de Vieux-Colombier, koos Jane Bathori ervoor om Poulencs “Rapsodie nègre” te programmeren, een première die ongetwijfeld een deel van het publiek verbaasde en tegelijkertijd verlichting bracht bij anderen die verlangden naar avant-gardistische expressie. Bij dit stuk ging avant-gardistische expressie gepaard met een bijna sardonische behandeling van Afrikaanse invloeden, of beter gezegd, de Afrikaanse iconografie die de schilders Georges Braque en Picasso had geïnspireerd. Een echt absurd element was de gezongen tekst, afkomstig uit een ogenschijnlijk Liberiaanse bron, maar in werkelijkheid een nonsens tekst.

“Les Six” produceerden slechts één collectief werk, nl. het “Album des Six” voor solo-piano. Het werd in 1920 uitgegeven door Eugène Demets, die erop aandrong om de Suite in alfabetische volgorde te rangschikken naar de achternamen van de componisten, alsof hij wilde suggereren dat de stilistische eenheid van de stukken ze wel zou verbinden, ongeacht de volgorde. Niet alle muziek werd weliswaar gecomponeerd in opdracht. De bijdragen van Honegger (“Sarabande”) en Milhaud (“Mazurka”) dateerden nl. al van 1916.

De uitgave “L’Album des six” met pianostukken uit hetzelfde jaar was het enige muziekproject waarin alle zes componisten van de groep vertegenwoordigd waren. Het “Album” bestond uit Prélude (Auric), Romance sans paroles (Durey), Sarabande (Honegger), Mazurka (Milhaud), Valse (Poulenc) (foto) en Pastorale (Tailleferre).

Later werkten sommige leden van “Les Six” nog enkel incidenteel samen, behalve Durey die zijn eigen weg ging en zich door zijn communistische kunstopvatting isoleerde. Milhaud, Auric, Tailleferre, Honegger en Poulenc leverden in 1921 nog wel elk een eigen bijdrage aan een circusachtige potpourri voor Jean Cocteau’s absurdistisch ballet in 10 scènes met twee vertellers, “Les mariés de la Tour Eiffel”. Als Louis Durey weigerde deel te nemen, voltooide Germaine Tailleferre zowel zijn als haar eigen bijdrage, “La Valse des dépêches” en “Quadrille”.

Het libretto was van Jean Cocteau, de choreografie was van Jean Börlin, decors van de schilderes en leerlinge van Picasso, Irène Lagut (1893-1994) (foto), en de kostuums van de bekende schilder, decorateur en illustrator, Jean Hugo. Het ballet ging in juni 1921 in het théâtre des Champs-Élysées in Parijs, in première. Het orkest werd gedirigeerd door Désiré-Émile Inghelbrecht en de vertellers (“narrateurs”) waren Jean Cocteau en de acteur, Pierre Bertin, de echtgenoot van de pianiste, Marcelle Meyer (foto en foto met o.a. leden van Les Six), de Joods-Franse huispianiste van Le Groupe des six.

Een ander, gedeeltelijk samenwerkingsproject was de muziek voor het kinderballet “L’éventail de Jeanne” (1927), waaraan naast Darius Milhaud (“Polka”), Francis Poulenc (“Pastourelle”) en Georges Auric (“Rondeau”), werd deelgenomen door Maurice Ravel (“Fanfare”), Pierre-Octave Ferroud (“Marche”), Jacques Ibert (“Valse”), Alexis Roland-Manuel (“Canarie”), Marcel Delannoy (“Bourrée”), Albert Roussel (“Sarabande”) en Florent Schmitt (“Kermesse-valse”).

“Jeanne” was een verwijzing naar Jeanne Dubost, die een balletschool voor kinderen leidde en in het voorjaar van 1927, aan een tiental componisten vroeg om een stukje dansmuziek voor ‘haar’ kinderen te willen componeren. De kinderen waren bij de uitvoeringen gekleed in sprookjesachtige kostuums en het decor werd opgeluisterd met spiegels. Het stuk ging in première in juni 1927 bij Jeanne thuis. Er werd toen gedanst op de transcripties voor piano, gespeeld door Ravel. Het ballet werd voor het eerst uitgevoerd in maart 1929 in het Palais Garnier in Parijs. De choreografie was van Alice Bourgat en Yvonne Franck en het orkest stond onder leiding van de Franse dirigent van Poolse afkomst, Joseph-Eugène Szyfer (1887-1947).

Tijdens deze eerste, publieke opvoering in het Palais Garnier, danste de Georgisch-Armeense Tamara Toumanova haar eerste grote rol. Ze was toen… 10 jaar. Ze werd opgemerkt door de choreograaf George Balanchine, die haar als ballerina opnam in het Ballet Russe de Monte Carlo. Tamara Toumanova werd later wereldberoemd door haar samenwerking met de danser en choreograaf, Léonide Massine, en als beeldschone actrice (foto’s) in films van o.a. Gene Kelly, Alfred Hitchcock en Billy Wilder.

Na zijn pianostudie bij Gerhard Erber (1934), een lid van de “Gruppe Neue Musik Hanns Eisler” in de toenmalige DDR, en compositie bij Siegfried Thiele en Friedrich Schenker, aan de Hochschule für Musik und Theater “Felix Mendelssohn Bartholdy” in Leipzig, bleef de Duitse componist, pianist en dirigent, Steffen Schleiermacher (1960), geboren in Halle, daar werken als muziektheorie- en gehoortraining-assistent. Hij studeerde directie bij Günter Blumhagen (1930-1996), en van 1985 tot 1986, was hij masterstudent aan de Akademie der Künste in Berlijn bij Friedrich Goldmann (1941-2009). Daarnaast leidde hij de “Gruppe Junge Musik” en volgde hij in 1989/1990, een masteropleiding piano aan de Hochschule für Musik Köln, bij Aloys Kontarsky (1931-2017).In 1988 richtte hij in Leipzig, o.a. samen met het Leipziger Streichquartett, het “Ensemble Avantgarde” op, dat zich toelegde op hedendaagse (klassieke) muziek. Zijn opnames bevatten de meeste werken van Satie, Philip Glass, Morton Feldman en Arnold Schönberg en voor Musikproduktion Dabringhaus und Grimm Md&G Records, heeft hij de complete pianomuziek van John Cage opgenomen. Steffen Schleiermacher speelt ook stukken van Aziatische componisten, zoals Toshio Hosokawa en Ichiyanagi (Japan) en Slamet Abdul Sjukur, Michael Asmara en Soe Tjen Marching (Indonesië).

Tracklist:

-Erik Satie:  La Belle Excentrique

-Georges Auric: Trois Pastorales Prélude

-Darius Milhaud: Trois Rag-Caprices Mazurka

-Arthur Honegger: Sarabande Sept Pièces Brèves

-Francis Poulenc: Trois Pastorales  Valse

-Germaine Tailleferre: Pastorale Hommage à Debussy Pas trop vite

-Louis Durey: Romance sans Paroles Trois Préludes À Francis Poulenc

-Erik Satie: La Diva de l’Empire

Le Piano du Groupe des Six Steffen Schleiermacher, piano cd MDG 61323002