Christiaan Kuyvenhoven, “De maestro met de breinaald Op zoek naar het geheim van de grote dirigenten” uitgegeven door Lannoo. Een schitterend boek!

“De maestro met de breinaald” is een uitermate boeiend en literair geschreven reisdagboek van een aspirant-maestro. Het begint met zijn fascinatie voor Mahlers Vijfde en eindigt met de hoop deze symfonie ooit te dirigeren. Een niet te missen meerwaarde voor iedereen die liefde koestert voor muziek.

In “De maestro met de breinaald” trekt Christiaan Kuyvenhoven door eeuwen muziekgeschiedenis. Hij neemt u mee doorheen Europa, met als reisgezellen bekende dirigenten als Ton Kopman (op bezoek bij Bach). “Om het geheim van de grote dirigenten te ontrafelen”, schrijft Christiaan Kuyvenhoven, “reis ik in dit boek naar de plekken in Europa die als een rode draad door de muziekgeschiedenis en het orkestrepertoire lopen. Huizen, hoven en salons doe ik aan om de echo’s op te vangen van de mensen die er ooit musiceerden”.

‘Waar woorden tekortschieten spreekt de muziek’, zei sprookjesschrijver Hans Christian Andersen. Componisten stortten zich daarom vaak op de grote thema’s van het leven, liefde, dood, verlossing, waarover ze hun begrip en twijfels, inzichten of onzekerheden tot uiting probeerden te brengen. Dat hebben ze in de loop van de geschiedenis gedaan door zich tot God te wenden, de natuur te verklanken, door opium te gebruiken, of zich zoals Gustav Mahler, in een hut op een berg door de sterren te laten betoveren.

Hoewel de titel enigszins misleidend is, bevat het boek wel degelijk 8 bijzonder interessante teksten over grote componisten uit het verleden met boeiende besprekingen van bepaalde van hun werken. Die componisten zijn Lully en J. S. Bach, Joseph Haydn, Ludwig van Beethoven (o.a. diens Pastorale), Mendelssohn (samen met Louis Spohr) en Hector Berlioz (Symphonie fantastique, Lélio en zijn Traité d’instrumentation et d’orchestration), Richard Wagner (o.a. ook over Liszt, Cosima, Luzern, Wesendonck Lieder en zijn opera, Siegried) en Gustav Mahler (diens symfonieën, Alma en zijn als kind overleden dochtertje, Maria). Het 9de en laatste hoofdstuk gaat over de directielessen die de auteur volgde bij Ed Spanjaard (1948) en Antony Hermus (1973), de nieuwe dirigent van het Belgian National Orchestra.

Van Jean-Baptiste Lully werd voor de dagelijkse feesten aan het hof van Versailles van Louis XIV iets anders verwacht dan van Felix Mendelssohn toen hij in Leipzig de concerten van het Gewandhausorkest uit het slop moest trekken. Had Johann Sebastian Bach geweten dat hij continu de strijd met het gemeentebestuur moest aangaan om voldoende goede musici tot zijn beschikking te hebben, dan was hij misschien geen cantor van de Thomaskerk geworden en nooit tot zijn briljante Matthäus-Passion gekomen. En hoewel de mensen op straat ‘Lang leve Mahler!’ riepen wanneer die zijn dagelijkse wandeling naar de Weense Staatsopera maakte, had hij zich als jood wel eerst tot het katholicisme moeten bekeren om er in 1897, muziekdirecteur te kunnen worden.

In 1672 verkreeg Jean-Baptiste Lully (1632-1687) van Louis XIV, het Privilege van de Académie Royale de Musique. Een jaar later componeerde hij zijn eerste Tragédie lyrique, “Cadmus et Hermione”, wat een overweldigend succes was. Een Tragédie lyrique of Tragédie mise en musique, was het belangrijkste operagenre aan het Franse hof van de 17de – en 18de eeuw. Het genre werd door Lully ontwikkeld uit elementen van de Franse tragedie, het komedieballet, het ballet de cour en de Italiaanse opera, en werd later stilistisch voortgezet door Rameau. Opera was nl. in de loop van de 17de eeuw, zowel bij het hof als bij het muziekminnend publiek, heel populair geworden in Parijs. In 1669 werd aan de koning toestemming gevraagd tot de oprichting van een speciale voor de opera geschikte schouwburg. Deze kreeg officieel de naam Académie d’opéra en werd in 1671 geopend. De eerste stukken die werden opgevoerd waren van Robert Cambert en Perrin. Maar Perrin moest naar de gevangenis vanwege een schuldprobleem en Cambert kreeg al spoedig concurrentie van Lully, die in 1672 privileges van Perrin overnam en van de koning toestemming kreeg tot de oprichting van de overkoepelende “Académie Royale de Musique”, waarvan hij de directeur werd. In 1673 nam hij ook de privileges van Cambert over en kwam de koninklijke schouwburg volledig onder zijn beheer.

Een kwart eeuw lang regeerde Jean-Baptiste Lully als de machtigste musicus in Frankrijk, en van daaruit was zijn invloed verspreid over heel West-Europa. Die macht was vooral voelbaar in het theater, in opera en ballet, hoewel hij veel had geïmporteerd uit zijn geboorteland Italië. Hij was ook essentieel in het creëren van een nieuwe stijl van de Franse ouverture. Lully behield Italiaanse componenten als de ouverture (maar met het ‘Frans’ schema langzaam-snel-langzaam), voegde introductiemuziek voor de dansers toe, voegde instrumentale delen bijeen tot symfonieën, die sfeer of actie uitdrukten, en introduceerde enkele Italiaanse dansstijlen. Verder introduceerde hij verschillende nieuwe instrumenten in het strijkorkest zoals hout- en koperblazers, wat nieuwe muzikale mogelijkheden bood, met een specifieke instrumentatie, die werd doorgegeven aan zijn opvolgers, onder wie Rameau.

Als directeur van de muziekacademie kreeg Lully van de koning ook de bevoegdheid opera’s en gelijkaardige producties in andere schouwburgen goed- of af te keuren, waardoor hij veel invloed kon uitoefenen op het geboden repertoire. Hij beperkte het aantal musici in dienst van andere theaters en had het volledig monopolie in het Frans muziekleven, gesteund door de openlijke bewondering voor zijn werk door de Franse koning en de vele privileges die hem geschonken waren. Het publiek vond zijn werk prachtig en in 1681 werd de sur-intendant, Lully, secrétaire du roy. Het hofleven met zijn vele feesten, partijen en ontvangsten stelde speciale eisen aan het soort muziek dat een hof musicus diende te componeren.

In 1755 kreeg de toen 23-jarige Joseph Haydn, dankzij graaf von Fürnberg, een vaste betrekking als kapelmeester aan het hof van graaf von Morzin in Lukawitz. Toen het orkest daar in 1761 werd opgeheven, trad Haydn als vicekapelmeester in dienst van vorst Paul II Anton Esterházy (foto) in Eisenstadt. Deze overleed echter een jaar later en werd door zijn broer Miklós József, (Nicolaus Joseph I) (foto) opgevolgd. Nicolaus Joseph I begon in 1763 aan de uitbreiding van het slot in Eszterháza (nu, Fertöd) in klassieke stijl, inclusief een concertzaal voor 400 personen. Hierdoor kreeg het slot de bijnaam “Hongaars Versailles”. Hij stichtte verder de muziekschool in Eisenstadt en benoemde in 1766, Joseph Haydn als kapelmeester. De Esterházy’s waren grote cultuurliefhebbers die nl. over een vorstelijk orkest beschikten. Hoewel Haydn toen weinig contact had met grote muziekcentra als Wenen, verwierf hij toch faam door de vele voorname gasten die bij de vorst op bezoek kwamen. Haydn componeerde tussen 1760 en 1790, vrijwel al zijn werken voor de familie Esterházy.

Na het overlijden van Nicolaus Esterhazy in 1790 ging Haydn naar Londen. Daar componeerde hij de laatste 12 van zijn 106 symfonieën. Hij verbleef in Londen in 1791-1792 en tussen 1794-1795. In 1795 keerde hij definitief terug naar Wenen. De symfonie met zijn rijke partijen voor houtblazers (voor het eerst met klarinetten), ging in première op 10 februari 1794 in de Hanover Square Rooms in Londen, met Haydn die het orkest van aan het pianoforte dirigeerde. Deze concertserie met de composities van Haydn werd georganiseerd door zijn collega en vriend, Johann Peter Salomon (foto).

Toen de jonge Berlioz in 1826 wilde meedingen naar de Prix de Rome kwam hij niet eens door de voorronde. Hij schreef zich in aan het conservatorium, waar hij les kreeg van Jean François Lesueur (1760-1837), gewezen “maître de chapelle” van Napoleon, en Anton Reicha (1770-1836). In deze tijd ontdekte hij de werken van Shakespeare, Beethoven en Goethe en werd hij hopeloos verliefd op de Ierse toneelspeelster en Shakespeare-vertolkster Harriet Smithson. Zijn passie voor haar inspireerde hem in 1830 tot het componeren van zijn “Symphonie fantastique” en het vervolg erop, “Lélio ou le retour à la vie”.

In 1831 vertrok Berlioz vanuit Rome naar Parijs met twee pistolen en een flesje gif. Hij had nl. gehoord dat zijn toenmalige verloofde, Marie Moke, achter zijn rug om getrouwd was, en hij had zich voorgenomen Camille en haar moeder te vermoorden en daarna met gif zelfmoord te plegen…Hij kwam echter gelukkig niet verder dan Nice waar zijn woede bekoelde en waar hij naar eigen zeggen, de twintig mooiste dagen van zijn leven doorbracht.

Marie-Félicité-Denise Moke (1811-1875) (foto), geboren in Parijs maar een dochter van een taalleraar afkomstig uit Torhout in West-Vlaanderen, was vijf jaar gehuwd met de 23 jaar oudere, beroemde pianofabrikant, Camille Pleyel (1788-1855). Ze scheidden in 1836. Camille overleed in Sint-Joost-ten-Node, nabij Brussel, en werd begraven in Laken/Laeken. Haar dochter Camille Louise (Pleyel) overleed in 1856, nauwelijks twintig jaar oud, drie jaar nadat haar broer, Ignace Henry (Pleyel) (1832-1853) op 31-jarige leeftijd was overleden…

Harriet Smithson (1800-1854) (foto) was een Ierse actrice en de eerste vrouw van Hector Berlioz. Zij was de dochter van een theaterondernemer die in 1815 haar debuut maakte in het Crow Street Theatre in Dublin, als Albina Mandeville in Frederick Reynolds “The Will”. Drie jaar later debuteerde ze in Londen in het Drury Lane als Letitia Hardy in “The Belle’s Stratagem” van Hannah Cowley (1743-1809).

Ze had geen bijzonder succes in Engeland, maar toen zij in 1828 als lid van een Engels toneelgezelschap in Parijs optrad, wekte ze een ongekend enthousiasme als vertolkster van rollen van Shakespeare en andere Engelse toneelschrijvers. Eerst met William Charles Macready in Parijs had ze daarentegen veel succes als Desdemona, Virginia, Juliet en Jane Shore, in de tragedie van Nicholas Rowe. Een van haar vurigste bewonderaars was Berlioz, met wie zij in 1833 in het huwelijk trad. Het huwelijk hield echter maar zeven jaar stand. Berlioz ontdekte haar in het Odeon waar ze de rollen van Juliet en OIphelia vertolkte. Hij werd meteen verliefd en zond haar brieven, hoewel hij haar nog nooit had ontmoet. Dit bleef veel jaren duren tot de uitvoering in 1832 van zijn “Symphonie Fantastique”. Aan iemand die haar persoonlijk kende schonk Berlioz toegangskaartjes. Zij kwam effectief naar de voorstelling, realiseerde zich dat de symfonie over haar ging, en huwde met de componist.

Toen was haar populariteit al voorbij, en zij stak diep in de schulden. Nadat Harriet een been had gebroken kwam het nooit meer goed met haar carrière. Bovendien was ze erg jaloers van aard en in haar frustratie greep zij steeds vaker naar de fles. Haar gezondheid ging zienderogen achteruit. Nadat zij mank geworden was als gevolg van een beenbreuk, zei zij het toneel vaarwel. Ook haar huwelijk was geen succes, en vanaf 1840 leefden Berlioz en zij gescheiden. Haar gezondheid takelde af als gevolg van overmatig drankgebruik, en nadat zij door enkele beroertes was getroffen, overleed ze in 1854.

Nog hetzelfde jaar hertrouwde Berlioz met de zangeres Marie-Geneviève Martin, alias Marie Recio (1814-1862) (foto), met wie hij al enige tijd een relatie had. Louis-Thomas Berlioz (foto), het enige kind van Hector en Harriet, werd geboren op 14 augustus 1834. Als jonge man ging Louis bij de koopvaardij en werd kapitein van “La Louisiane”, een pakketboot van de “Compagnie générale transatlantique”. Hij overleed in 1867 aan geelzucht in Havana. De componist is de dood van zijn zoon nooit te boven gekomen.

Verbitterd leed hij de laatste jaren van zijn leven een teruggetrokken bestaan, geplaagd door ziekte. Zijn grootste geluk putte hij uit het hernieuwd contact met zijn jeugdliefde Estelle die ondertussen weduwe was. Een laatste tournee naar Rusland werd hem fataal. Hij werd naast zijn twee echtgenotes begraven op het kerkhof van Montmartre (foto).

Richard Wagner werd op 22 mei 1813 geboren in Leipzig. “Die Feen” was de eerste opera die hij voltooide. Wagner was twintig jaar oud en was toen koorleider in Würzburg. Zijn tweede opera, de komische opera, “Das Liebesverbot” (of “Die Novize von Palermo”), componeerde hij in 1834 voor de “Schauspieltruppe” van Heinrich Bethmann in Bad Lauchstädt nabij Maagdenburg. Richard Wagner en de aantrekkelijke actrice, Minna Planer, ontmoetten elkaar in 1834 in Bad Lauchstädt en trouwden in 1836 in de Tragheimer Kirche in Königsberg. Minna Wagner deelde het rusteloos leven van haar man tussen de Parijse operascène, de Dresden-barricade, „Meine Heimath aber, das bist Du“, en de Zwitserse ballingschap met al zijn ups en downs, vooral aan het begin van Wagners carrière.

Minna Planer, Wagners eerste vrouw als “Mutter-Ersatz”, kende Richard al van toen hij diep in de schulden zat, toen hij van plaats naar plaats verhuisde (Magdeburg, Königsberg, Riga, Dresden, Parijs) en hals over kop in Saksen werd gedwongen te vluchten voor zijn revolutionaire gedachten waarna zij voor hem amnestie probeerde te verkrijgen. Ze was hem aanvankelijk ontrouw (ze huwden op 24 november 1836 en in mei 1837 was Minna al (korte tijd) weg met haar minnaar!), maar na verloop van tijd steunde ze hem door dik en dun. „Ohne sie fehlte ihm die Luft zum Atmen“.

Al in zijn vroegste opstellen en recensies uit de jaren ’30 tekenden de contouren van Wagners levenswerk zich af, nl. het scheppen van een volwaardige en originele, Duitse operastijl. In de revolutionaire periode van 1848-1849 werkt hij deze nader uit in zijn geschriften. Toen Wagner koorleider en dirigent was in Würzburg, Magdeburg, Königsberg en Riga (1833-1839), begon hij over muziek te schrijven. Aanvankelijk voor het “Zeitschrift für die elegante Welt” van Johann Gottlieb Karl Spazier, en voor het “Neue Zeitschrift für Musik” van Schumann. Schrijven over muziek werd voor Wagner bittere noodzaak gedurende zijn eerste verblijf in Parijs (1839-1842). Hij schreef toen voor de “Revue et Gazette Musicale” van Maurice Schlesinger (als redacteur, de opvolger van Fétis), en voor de “Dresdner Abend-Zeitung” van Theodor Hell. Gedurende zijn jaren als Königlich-Sächsischen Kapellmeister in Dresden (1842-1849), kwamen Wagners eerste teksten over Beethoven tot stand.

In zijn symfonieën creëerde Gustav Mahler (1860-1911) (foto’s) een heel eigen, sonore wereld voor zichzelf, en een nieuwe voor zijn luisteraars. Meer dan welke andere componist, wilde hij in zijn symfonisch oeuvre, tot in de diepste diepten van de levenscirkel, de eeuwige cyclus van groei en verval, binnendringen en deze verklanken. Het kort maar uiterst intens leven van Gustav Mahler leidde hem chronologisch van Moravië en Bohemen naar Wenen, waar hij een van de bekendste componisten en dirigenten van zijn tijd zou worden. Andere plaatsen waren Laibach/Ljubljana, Olmütz/Olomouc, het Sommertheater in Bad Hall, Kassel, Praag, Boedapest, Leipzig (samen met Nikisch) en Hamburg. Zowel zijn werk als zijn privé leven deden hem reizen naar Scandinavië, Finland, Duitsland, de landen van de Donau-monarchie, Rusland, Italië, België, Groot-Brittannië en de Verenigde Staten. Mahler was dus beroemd. Zeker lezen!

Christiaan Kuyvenhoven is een musicus met een motto: ‘Great music, great stories!’. Als concertpianist en presentator staat hij regelmatig op de grote Nederlandse podia. Hij speelde samen met topdirigenten als Jaap van Zweden en Mariss Jansons. Op NPO Radio 4 presenteerde hij 4 de Middag, en in 2021 lanceerde hij een eigen podcast.

Christiaan Kuyvenhoven De maestro met de breinaald Op zoek naar het geheim van de grote dirigenten 334 bldz uitg. Lannoo ISBN 9789401486583