“Richard Strauss, Josephs Legende” door de Staatskapelle Halle o.l.v. Fabrice Bollon, op het label Naxos. Een (her) ontdekking!

Niet veel mensen associëren Richard Strauss met de balletwereld, en zijn Josephs Legende is dan ook een van zijn veel minder bekende tot onbekende orkestpartituren. De partituur van het ballet is ronduit fantastisch en vereist een enorm orkest, groter dan in welke opera van Strauss dan ook, wat het uitdagend maakt om het uit te voeren. Een gigantisch orkest inclusief drie klavieren, vier harpisten, twee tuba’s en een enorme slagwerksectie maakt de muziek niet alleen weelderig, ze is ook verbazingwekkend op de subtiele momenten en delicate passages, waarbij slechts vier solisten, nauwelijks twee minuten samen spelen. Het werk is ontzettend uitdagend en atypisch voor Strauss, ook al bevat het veel momenten die aan zijn typische stijl doen denken.

Het ballet Josephs Legende van Richard Strauss ontstond in 1914, net toen de aandacht van de wereld zich op oorlog richtte. Maar, met zijn exotische instrumentale kleurstelling en de intentie van de componist om dans te verjongen tot een ‘puur inspirerende vorm’, gewijd aan ‘absolute schoonheid’, onthulde het een groot balletcomponist en demonstreerde het ten volle zijn legendarisch orkestmeesterschap. Josephs Legende gaat over de strijd tussen goed en kwaad, gebaseerd op het bekend oudtestamentische verhaal van de slavenjongen Jozef. Het dramatisch verhaal speelt zich af met verleidelijke sensualiteit, uitgedrukt in Strauss’ gave voor het componeren van meesterlijke, verheven thema’s.

Josephs legende op. 63, was een ballet in één bedrijf voor de Ballets Russes, gebaseerd op het verhaal van Potifars vrouw, op een libretto van Hugo von Hofmannsthal en Harry Graf Kessler. Het werd gecomponeerd in 1912-1914 en ging in première in de Opera van Parijs in mei 1914. Hugo von Hofmannsthal stelde de Josephs legende voor het eerst voor aan Strauss als een Zwischenarbeit tussen “Ariadne auf Naxos” en “Die Frau ohne Schatten”. Het componeren begon in juni 1912, maar in een brief van 11 september, gaf Strauss toe dat het werk niet zo snel vorderde als hij had verwacht. Strauss putte uit eerdere schetsen van zijn gepland ballet “Die Insel Kythere”, en componeerde voor een buitenmaats groot orkest met exotische instrumentale kleuren, waaronder vier harpen, grote en kleine cimbalen, vier paar castagnetten, heckelfoon en een contrabasklarinet.

Het verhaal gaat over een feestelijke maaltijd aan het hof van koning Potifar. De slaven brengen geschenken, maar de vrouw van Potifar negeert ze. Shulamith danst tussen worstelaars. De slaven brengen een tapijt waarin een jonge herder, Jozef, is gewikkeld, die veroordeeld moet worden. Hij probeert zijn onschuld te verdedigen. Maar zijn gedrag windt de vrouw van Potifar op, die de rechtbank ontslaat. Jozef droomt van zijn beschermengel, terwijl Potifars vrouw hem kust. Hij probeert zichzelf te beschermen met zijn jas, maar ze kust hem harder totdat hij naakt voor haar staat. De bewakers verrassen het echtpaar en nemen de jongen in hechtenis, om op bevel van Potifar te worden gemarteld. De verschijning van de engel, die al in een droom was verschenen, redt Jozef, zijn kettingen vallen op de grond, bevrijd volgt hij de engel. De verleidster verslikt zich in haar parelsnoer.

Met Diaghilev als impresario, Nijinsky als choreograaf en bedenker van de titelrol, kostuums van Léon Bakst en Alexandre Benois, decorontwerp naar Veronese door Josep Maria Sert en Strauss die de première dirigeerde, kon men zeven optredens brengen. Dit werd gevolgd door nog eens zeven in Londen in juni onder leiding van Richard Strauss (Britse première 23 juni) en Sir Thomas Beecham, die het geld voor de commissie aan Diaghilev had geleend! Maar, met de dreigende oorlog ontving Strauss zijn honorarium nooit… In 1947 bewerkte Strauss nog een symfonisch fragment uit zijn Josephs legende voor gereduceerd orkest. Deze, Strauss’ uiteindelijk muzikaal testament, ging in maart 1949, in Cincinnati in première onder leiding van Fritz Reiner.

De Franse dirigent en componist, Fabrice Bollon (1965) studeerde bij Michael Gielen en Nikolaus Harnoncourt aan het Salzburgs Mozarteum, perfectioneerde zich bij Georges Prêtre en werkte lang samen met Mauricio Kagel. Na het Vlaams Symfonieorkest in Brugge en assistentschap in Chemnitz, werd hij in 2008, benoemd tot muzikaal leider van de Freiburg Opera. Onder Bollon heeft de Freiburgse Opera een reeks minder bekende opera’s voor CPO opgenomen, waaronder “Francesca Da Rimini” van Riccardo Zandonai , “L’Arlesiana” van Francesco Cilea en “Die Königin von Saba” van Karl Goldmark. In het Verenigd Koninkrijk dirigeerde Bollon in 2014, Wagners Parsifal en Tannhäuser in Norwich.

Richard Strauss Josephs Legende Staatskapelle Halle Fabrice Bollon cd Naxos 8.574551

https://www.stretto.be/2023/05/20/rudi-meulemans-de-man-met-de-panamahoed-harry-graaf-kessler-kroongetuige-van-de-moderne-tijd-een-schitterende-uitgave-van-de-bezige-bij/