“Bach Triple” door Frank Theuns (traverso), Sophie Gent (viool), Bertrand Cuiller (klavecimbel) en Les Muffatti, op het label Ramée. Alweer schitterend!

Drie instrumenten, drie emblematische werken en drie uitstekende solisten! Met Sophie Gent op viool, Frank Theuns op traverso en Bertrand Cuiller op klavecimbel bieden Les Muffatti een frisse interpretatie van Bachs Tripelconcert, zijn Vijfde Brandenburgse Concert en de Orkestsuite in B mineur. Ze bieden een verscheidenheid aan orkestrale texturen, passend bij de meer solistische stijl in het Brandenburgse Concerto, en de afwisselende ripieno-tutti-bezetting in het Triple Concerto en de 2de Suite.

Terwijl het Vijfde Brandenburgs Concerto werd gecomponeerd tijdens Bachs verblijf in Köthen en kan worden beschouwd als het eerste klavierconcert ooit geschreven, dateren de andere twee werken uit zijn latere jaren in Leipzig. In deze werken benut Bach het volledige scala aan compositorische mogelijkheden die hij tijdens zijn leven had verworven, de zeer individuele combinatie van contrapuntisch kunstenaarschap en verhoogde expressiviteit verwijst al naar de werken die hij in de laatste jaren van zijn leven componeerde. Les Muffatti zijn vanaf het begin een van de toonaangevende artiesten op het Ramée-label geweest en dit, hun tiende album voor Ramée, markeert ook het twintigste jubileum van het label.

Net als veel van Bachs cycli, zoals de “Goldberg Variaties” of het “Wohltemperierte Klavier”, vormden ook de Brandenburgse concerti en zijn orkestsuites een meesterlijke bloemlezing en demonstratie van alle denkbare mogelijkheden die inherent waren aan een bepaalde muzikale vorm. Elk van de zes concerti vroeg om een andere combinatie van solisten onder de koperblazers, de strijkers, de rietblazers en de houtblazers, de vier groepen van de toenmalige “Stadtpfeifer”. In 1718-1719 bezocht Bach, Berlijn. De Pruisische prins, Christian Ludwig zu Brandenburg-Schwedt (foto), zoon van Friedrich Wilhelm, de Keurvorst van Brandenburg, vroeg Bach om wat instrumentale muziek. Twee jaar later, in de lente van 1721, bekwam Christian Ludwig de zes concerti die we nu kennen als de “Brandenburgse Concerten”.

Bach componeerde elk van de “Six Concerts avec plusieurs instruments” zoals hij ze omschreef, voor een specifieke bezetting, die overeenstemde met een bepaalde verklanking van beelden die in de barokke 18de eeuw typisch waren voor de muziek en de kunst in het algemeen. Bach haalde daarbij zijn inspiratie voor zijn muzikale allegorieën bij de antieke goden en bij de eigentijdse vereenzelviging van vorsten met die goden. Het was weliswaar de Bach biograaf Philipp Spitta die in de 19de eeuw de zes concerti hun nu algemeen bekende titel “Brandenburgse Concerten” gaf.

Het vijfde en zesde concerto bevatten naast de driedelige Italiaanse concertvorm, elementen uit de Franse hof muziek en oude stijlkenmerken van Bachs voorgangers. In beide concerti schreef Bach drie solo instrumenten voor. Het hier opgenomen Concerto nr. 5 in D werd gecomponeerd voor fluit (traverso), soloviool, obligaat klavecimbel (cembalo concertato) met als ripieno, viool, altviool en continuo. In dit bijzonder 5de concerto speelde daarenboven een klavierinstrument voor het eerst een heel prominente solopartij. Het klavecimbel heeft in het eerste deel nog de traditionele continuo-rol, maar evolueert na een obbligato-rol naar een dominante tot zelfs extraverte solo rol.

De orkestsuite, soms eenvoudig ‘ouverture’ genoemd vanwege de imposante afmeting van het openingsdeel, genoot in het begin van de 18de eeuw grote populariteit, vooral in Midden-Duitsland. Bach had het genre in zijn jeugd ontdekt en gecultiveerd tot zijn late periode in Leipzig. De belangrijkste bronnen voor de suites zijn kopieën uit de periode in Leipzig, sommige geschreven en gecorrigeerd door Bach zelf. Aangenomen wordt dat de tweede en derde suites in Leipzig zijn gecomponeerd. Van de hier opgenomen tweede suite zijn de uitgeschreven partijen (met een autograaf voor de fluit- en altvioolpartijen) gedateerd op 1738/39, en daarmee de laatst gecomponeerde suite van Bach. Van de derde suite bestaan uitgeschreven partijen die op 1730 zijn gedateerd, en die in een verzameling zijn opgenomen met twee suites voor kleiner ensemble van Johann Bernhard Bach. Bach schreef zelf de partijen uit voor de eerste viool en het basso continuo, de rest werd uitgeschreven door zijn zoon Philipp Emanuel en zijn leerling Johann Ludwig Krebs.

Volgens de overlevering componeerde Bach de twee concerti voor drie klavecimbels, voor uitvoering thuis met zijn zoons, Wilhelm Friedemann en Philipp Emanuel (foto). In het Concerto voor drie klavecimbels in d, BWV 1063, spelen de solo instrumenten meestal samen, vaak met hun bas in unisono. Het eerste klavecimbel heeft meestal de leiding, zowel thematisch als in de ontwikkeling van de instrumentale techniek. De ene korte en de ene lange solo in cadenza stijl van het eerste klavecimbel, zorgt voor een ontspanning in de zeer compacte schrijfstijl. Het hier eveneens opgenomen Alla Siciliana zou ook met één solo-instrument gespeeld kunnen worden. De bron van dit concerto zou een werk voor drie of misschien twee melodie-instrumenten, bijvoorbeeld violen, hobo’s, (blok)fluiten, of een combinatie daarvan kunnen zijn.

Het oorspronkelijk concerto voor drie klavecimbels in C, BWV 1064 was waarschijnlijk een concerto voor drie violen. De baspartijen van de drie klavecimbels zijn voor grote delen unisono geschreven en geplaatst tegenover de violen in het orkest. In het concerto voor vier klavecimbels in a, BWV 1065, breidde Bach het werk uit met chromatiek, levendiger baslijnen en grotere detaillering. Alle drie bewegingen staan in dezelfde toonsoort la klein, wat voor een concerto van Bach ongewoon was, maar niet voor Vivaldi.

In de 18de eeuw componeerde elke componist van naam en faam voor de traverso of dwarsfluit, denk maar aan Vivaldi, maar ook aan Telemann en Händel, en Johann Sebastian Bach, die de gelegenheid had om de fluitist Joachim Quantz verschillende keren te ontmoeten. Ook Bachs fluitcomposities behoorden tot de muzikale hoogtepunten van zijn tijd, niet alleen vanwege hun contrapuntische inhoud, maar ook vanwege de enorme technische eisen die hij stelde aan de fluitist. In sommige gevallen, overschreed Bach zelfs bijna de grenzen van de mogelijkheden van het instrument, maakte hij gebruik van het volledig toonbereik van het instrument en leidde hij de dwarsfluit zelfs naar veraf gelegen toonaarden. De meeste werken voor fluit van Bach werden waarschijnlijk tussen 1715 en 1725 gecomponeerd, tussen het einde van zijn verblijf in Weimar en het begin van zijn periode in Leipzig. Ondertussen was Bach aan het hof in Köthen, koorleider en kamermuziekdirecteur van prins Leopold, een muziekliefhebber en zelf een musicus. In Köthen beschikte Bach over een goed orkest en het is daarom waarschijnlijk dat hij voor de musici van dit orkest, enkele kamermuziekwerken componeerde.

In 1736 componeerde Bach weliswaar de enige twee gesigneerde sonates voor fluit en obbligato klavecimbel. Er is geen zekerheid met betrekking tot de opdrachtgever(s) voor de gesigneerde sonates. De relatie met Dresden die in die jaren door Bach werd onderhouden, leidt ertoe te theoretiseren dat het wellicht de fluitvirtuoos Pierre-Gabriel Buffardin kan zijn geweest, een goede vriend van de familie Bach. De Franse fluitist Pierre-Gabriel Buffardin (1690-1768) (foto) uit Avignon, was nl. van 1715 tot 1749, fluitist aan het hof van de keurvorst van Saksen in Dresden. Hij was de leraar van Johann Joachim Quantz (foto) en van Johann Jacob Bach, de broer van Johann Sebastian Bach.

https://www.lesmuffatti.be/nl/het-orkest

Frank Theuns (°1956) studeerde aan het Koninklijk Muziekconservatorium van Brussel. Zijn uitgesproken interesse voor historische instrumenten bracht hem al vanaf vroege leeftijd tot de oude muziek, meer bepaald tot het spelen van traverso en blokfluit. Met zijn ensemble “Les Buffardins” nam hij reeds een representatieve keuze op van de traverso literatuur (Händel, Sammartini, Kirnberger, Quantz, Hotteterre, Montéclair, Boismortier, Blavet) voor het label Accent. Verschillende van zijn opnames werden bekroond door de internationale muziekpers.

De Australische violiste Sophie Gent studeerde in 2005 af aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag bij Ryo Terakado. In 2002 behaalde ze de eerste prijs van zowel het Van Wassenaer Concours als het Italiaanse Premio Bonporti Concours en in 2007 won ze een Diapason d’Or voor opnames van triosonates van Jean-­Marie Leclair. Ze treedt – vaak in de rol van concertmeester – op met oude­muziekensembles als het Ricercar Consort, Arcangelo, Il Gardellino, Capriccio Stravagante, Les Muffatti, Ensemble Masques en het orkest van Collegium Vocale Gent.

Bertrand Cuiller (1978) studeerde klavecimbel bij Jocelyne Cuiller in Nantes en daarna bij Christophe Rousset in Parijs aan het Conservatoire National Supérieur de Musique (CNSM), en bij Pierre Hantaï, met wie hij een aantal jaren samenwerkte. Cuiller speelt behalve klavecimbel ook natuurhoorn. Hij nam deel aan diverse operaproducties van Le Concert Spirituel, Les Arts Florissants, Le Poème Harmonique en Stradivaria. Inmiddels treedt hij wereldwijd op als solist en in kamermuziek met ensembles als Les Basses Réunies en La Rêveuse. Cuiller is ook geïnteresseerd in hedendaagse muziek en heeft werken in première gebracht van Jean-Yves Bosseur en Olivier Mellano.

Tracklist:

Orkestsuite nr. 2 in B minor, BWV1067

Brandenburgs Concerto nr. 5 in D, BWV1050

Alla Siciliana (Transcriptie) uit het Concerto voor drie klavecimbels in re klein, BWV1063

Concerto for Flute, Violin & Harpsichord in A minor, BWV1044

Bach Triple Frank Theuns (traverso) Sophie Gent (violin) Bertrand Cuiller (harpsichord) Les Muffatti cd Ramée RAM2301