Theo Meder, Jens Klein, Imre Koekenbier, Myrthe Osse, Wilmy Van Ulft, “Halfhaantje en de hardrijder, de mooiste, grappigste en griezeligste volksverhalen uit Nederland en Vlaanderen”, uitgegeven door Sterck & De Vreese. Heerlijk!

“Halfhaantje en de hardrijder” verzamelt de mooiste, grappigste en griezeligste volksverhalen uit Nederland en Vlaanderen. Met in de hoofdrol gevreesde draken, lieve meerminnen, wraakzuchtige witte wieven, irritante heksen, behulpzame kabouters en onbetrouwbare weerwolven. In de sprookjes gaan de helden en heldinnen prangende problemen oplossen, een levenspartner vinden of een goudschat zoeken.

Dit schitterend erfgoed komt uit alle windstreken, van Groningen tot Antwerpen en van Amsterdam tot Brussel. Sommige volksverhalen dateren al uit de middeleeuwen of de renaissance, maar de nadruk ligt op de verteltraditie van de negentiende en twintigste eeuw, vaak vergeten en dus onbekend. Ontdek nieuwe oude verhalen over absurde avonturen, sprekende dieren, wellustige monniken, doorgewinterde oplichters, hilarische sukkels en fortuinlijke pummels De selectie aan verhalen die is opgenomen in de bundel omspant een tijdsbestek van eeuwen: er zitten wat verhalen uit de middeleeuwen en de renaissance bij, maar het merendeel stamt toch uit de periode dat er het fanatiekst is verzameld op volksverhalen: de 19de en 20ste eeuw.

Vooral in de 19de eeuw waren de Lage Landen in de ban van het nationaal zelfbeeld en het verzamelen van volksverhalen van eigen bodem, en eventueel in de eigen streektaal, droeg hier cultureel zeer aan bij. De Lage Landen waren sociaal-cultureel gefocust op westelijke provincies als Noord- en Zuid-Holland, maar andere provincies wilden ook hun streekeigen cultuur bevorderen en laten zien. Ze wilden hun eigenheid benadrukken en zich cultureel profileren. Vooral in Limburg, Friesland en Vlaanderen werden in een vroeg stadium veel verhalen in de eigen taal opgeschreven. Verhalen die in eigen land werden verteld droegen bij aan de nationale identiteit, verhalen die in de eigen streektaal werden verteld droegen bij aan de identiteit van de regio.

Dankzij het nationalisme van de 19de en 20ste eeuw, kennen wij nu zoveel verschillende volksverhalen en zijn er zoveel bewaard gebleven. Deze interesse in volksverhalen uit eigen land of streek is nog steeds te zien, nu meer vanuit toeristisch oogpunt. In Lochem is bijvoorbeeld een restaurant en uitspanning vernoemd naar de lokale sage over de Witte Wieven.

“Nederland en Vlaanderen”, zo lezen we in het voorwoord, “kennen heel veel volksverhalen en we konden onmogelijk alle vertellingen in één bundel stoppen. We hebben een selectie gemaakt en hierbij hebben we vooral onze keuze laten vallen op de genres van het sprookje en de sage – modernere genres als de hedendaagse mop of het broodjeaapverhaal zijn vermeden, ook al zijn dit evengoed volksverhalen. Daarnaast hebben wij gezocht naar verhalen die ooit aantoonbaar in de mondelinge overlevering hebben gecirculeerd en vaak in een internationale verteltraditie staan”. Alle verhalen worden aan het eind van het boek voorzien van een verantwoording door onderzoekers en studenten van het Meertens Instituut en de Rijksuniversiteit Groningen.

“De selectie aan verhalen”, zo lezen we nog, “omspant een tijdsbestek van eeuwen: er zitten wat verhalen uit de middeleeuwen en de renaissance bij, maar het merendeel stamt toch uit de periode dat er het fanatiekst is verzameld op volksverhalen: de 19e en 20e eeuw. De verhalen uit de middeleeuwen zijn het sterkst bewerkt, omdat het Middelnederlands nog maar door zeer weinigen gelezen kan worden en er tegenwoordig andere eisen gesteld worden aan de stijl van vertellen. Kortom, de Middelnederlandse teksten zijn danig bewerkt ten behoeve van een modern lezerspubliek. Maar ook andere wat oudere teksten moesten aangepast worden: gecompliceerde zinnen, hoogdravende stijl, onbegrijpelijke of ouderwetse woorden moesten allemaal aangepast worden om de vertellingen weer prettig leesbaar te maken.”

“De bundel”, zo gaat het verder, “heet niet voor niets Halfhaantje en de Hardrijder, want de hoofdpersonen uit deze twee verhalen vertegenwoordigen de Vlaamse en Nederlandse vertelcultuur. Dit is een narratieve cultuur die veel verwantschap vertoont, al is het maar door de taal, maar die zich deels ook van elkaar onderscheidt doordat de zuiderlingen iets meer voeling hebben met wondersprookjes, fraaie formuleringen en vrome vertellingen, terwijl de noorderlingen wat meer neigen naar het vertellen van komische sprookjes, sterke verhalen en harde grappen. Ten slotte hebben we onze opdracht voor ‘volksverhalen uit Nederland en Vlaanderen’ redelijk breed opgevat: in de voormalige koloniën werden evengoed verhalen verteld. En er leven in de Lage Landen thans ook gemeenschappen die verhalen van elders hebben meegebracht die hier nu ingang hebben gevonden, zoals sprookjes uit Suriname, Marokko en Turkije – en die vertelculturen wilden we niet helemaal overslaan. Achter in het boek geven we bij elk verhaal een verantwoording van de bronnen en wat extra informatie”.

Prof. dr. Theo Meder werkt bij het Meertens Instituut in Amsterdam als senior onderzoeker gespecialiseerd in het Nederlands volksverhalen van de Middeleeuwen tot vandaag. Hij is supervisor van de Folktale Database van de Lage Landen en was betrokken bij verschillende computationele geesteswetenschappelijke projecten (FACT, melodieën en verhalen). Hij is lid van verschillende verenigingen voor onderzoek naar volksverhalen. Hij publiceerde boeken over sprookjes, legendes en grappen schreef artikelen in internationale tijdschriften. Sinds 1 september 2015 is Theo Meder hoogleraar aan de Rijksuniversiteit Groningen, onderwijs en onderzoek naar Volksverhalen en Narratieve Cultuur van de Middeleeuwen tot nu in Nederland in internationaal perspectief.

Theo Meder Jens Klein Imre Koekenbier Myrthe Osse Wilmy Van Ulft Halfhaantje en de hardrijder, de mooiste, grappigste en griezeligste volksverhalen uit Nederland en Vlaanderen 256 bladz. uitg. Sterck & De Vreese ISBN 9789464711554