Franz Liszt had door verregaande innovaties in harmonie, vorm en pianistische techniek, een overweldigende invloed op het muzikaal leven van zijn tijd. Zowel hij als zijn briljante muzikale erfgenaam, Ferruccio Busoni, beschouwden hun composities geschikt om te herwerken en te hergebruiken om zo nieuw werk te creëren. Op de cd staan 4 composities, “Fantasia on Hungarian Folk Themes”, S123/R458, (“Hungarian Fantasy”) (arr. Busoni), “Rhapsodie espagnole”, S254/R90, (“Folies d’Espagne et jota aragonesa”) (arr. Busoni en Rosenblatt), “De Profundis”, S691/R668, (“Psaume instrumental” Andante – Allegro moderato) (voltooid door J. Rosenblatt), en “Totentanz”, S126/R457 (1ste versie, “De profundis”).Liszts gangbare praktijk was het orkestreren van stukken die oorspronkelijk voor piano solo waren gecomponeerd, ongeacht of ze van hemzelf waren, of gebaseerd op het werk van andere componisten. Dit bijzonder programma is daar een illustratie van. Goran Filipec breidde de cadensen in de Hongaarse Fantasie vrijelijk en gevarieerd uit, terwijl Busoni de emotionele toestanden van angst, groteske komedie en sublieme sereniteit in “Totentanz”, nog versterkte. Het programma op deze cd is als illustratie van de hierboven genoemde muzikale praktijken, gerelateerd aan het fenomeen van het arrangement. Liszts “Hongaarse Fantasie” (“Fantázia magyar népi dallamokkal”),uit 1849-1852, hier opgenomen in zijn versie voor piano en orkest, bestaat ook in twee versies voor piano solo, de “Magyar Rapszódia” nr. 21 (ca. 1841), en nr. 14 van de 19 Hongaarse Rapsodieën uit 1847. Het werk is, zoals de titel suggereert, in vrije vorm gecomponeerd op basis van verschillende contrasterende, Hongaarse volksthema’s. Het hoofdthema van de Fantasie refereert naar de Slag tegen de Ottomanen bij Mohács in 1526. “De verscheidenheid aan passages die in de versies te vinden zijn, die als voorbeeld kunnen dienen van Liszts uitvoeringspraktijk, bestaande uit constante permutaties en elementen van improvisatie, inspireerde me om een eigen uitvoeringseditie voor te stellen, waarin verschillende cadensen vrijelijk worden uitgebreid en gevarieerd.”, zo vertelt Goran Filipec. “Evenzo”, zo vervolgt hij, “worden sommige orkestrale tutti aangevuld met passages van contrapunt in de pianopartij, waardoor de muzikale textuur van het werk complexer wordt”. De Fantasie werd in 1853, in Pest, in première gespeeld door Hans von Bülow met als dirigent, Ferenc Erkel.De “Rhapsodie espagnole”, S254/R90 en de “Hongaarse Fantasie”, bestonden al in een versie voor piano solo onder de titels “Grosse Konzertfantasie über spanische Weisen” (1845) en “Rhapsodie Espagnole” (1858). De Rhapsodie espagnole was oorspronkelijk gecomponeerd in drie bewegingen, “Follies d’Espagne”, “Jota aragonesa” en een finale. Ironisch genoeg hoorde Liszt geen van de thema’s die in het werk werden gebruikt, tijdens zijn Spaanse tournee van 1844-1845, maar raakte er later wel vertrouwd mee tijdens zijn reizen naar andere delen van Europa. Busoni’s kleurrijk arrangement werd in 1894 gepubliceerd en werd nog in hetzelfde jaar door hemzelf in première gespeeld in Hamburg. “De profundis”, S691/R668 (“Psaume instrumental”) opgedragen aan Abbé de Lammenais (foto), behoort tot Liszts onafgemaakte werken die zich onderscheidden door de betoverende fantasie van zijn vroege stijl. Hoewel de componist van plan was het werk af te maken, beletten verschillende levensomstandigheden hem dat te doen en verloor hij uiteindelijk zijn interesse. De melodie is van onduidelijke oorsprong, aangezien ze blijkbaar niet behoort tot het traditioneel gregoriaans, maar de tekst verwijst duidelijk naar Psalm 130, met de nadruk op de eerste twee verzen.Hoewel Liszt niet verder werkte aan dit stuk, bleef hij geïnteresseerd in de melodie, en volgens zijn compositorische praktijk van het hergebruiken van ideeën, gebruikte hij ze in de eerste versie van zijn indrukwekkende “Totentanz”. Het ‘Psaume instrumental’ schetste oorspronkelijk wel de nieuwe vorm die de sonatevorm in Liszts handen aannam. Alle secties werden nl. gepresenteerd in één deel, met een langzame passage, een scherzo en een finale, gebaseerd op de metamorfose van het materiaal dat in eerdere secties van het stuk werd gebruikt, gekenmerkt door grote cadensen in de pianopartij, in de improvisatiestijl van de jonge Liszt. De versie van De profundis die hier is opgenomen, is voltooid en voorbereid door Jay Rosenblatt, maar zonder de optionele coda.Dr. Jay Rosenblatt heeft een B.A. in muziek (piano) en een M.A. in historische musicologie van de University of California, Los Angeles, en een Ph.D. in de geschiedenis en theorie van muziek van de Universiteit van Chicago. Hij heeft uitgebreid onderzoek gedaan naar het leven en de muziek van Liszt en is verantwoordelijk voor het onthullen van een onbekend Pianoconcerto van Liszt. Zijn uitgave van dit Liszt Concerto in Es voor piano en orkest, op. posth., werd in miniatuurpartituur en in een versie voor twee piano’s, uitgegeven door Editio Musica Budapest. Jay Rosenblatt publiceerde ook artikelen in de Journal of the American Liszt Society en heeft hoofdstukken bijgedragen aan The Liszt Companion (Greenwood Press, 2002).
Net als bij de “Rhapsodie espagnole” en de “Hongaarse Fantasie”, had ook Liszts “Totentanz” een nogal complexe ontstaansgeschiedenis. De eerste versie werd voltooid in 1849, maar het werk werd pas in 1919 gepubliceerd nadat het was ontdekt en in 1894 was bewerkt, door Busoni. Het stuk verschilt vanwege de De profundis-sectie in het midden, aanzienlijk van de meer gebruikelijke versie uit 1865 en zijn equivalent voor piano solo. Ondanks een vrij eenvoudige orkestratie, is deze eerste versie vrij uitzonderlijk in zijn formaliteit, vanwege de optimale verhoudingen van de contrasterende secties. De inspiratie voor “Totentanz” gebaseerd op het gregoriaans “Dies Irae”-motief, was afkomstig van een 14de eeuws fresco in het Camposanto van Pisa, getiteld “Trionfo della morte”, (foto) van Buonamico di Martino (Buffalmacco). Liszt bezocht nl. Italië met zijn maîtresse Gravin Marie d’Agoult, en in 1838 was hij in Pisa. Tien jaar later transformeerde hij zijn originele schetsen in een eerste complete versie van “Totentanz”. Er volgden revisies in 1853 en 1859, en de uiteindelijke versie werd voor het eerst in 1865 in Den Haag uitgevoerd met als solist zijn leerling, Hans von Bülow, aan wie het werk werd opgedragen. Het onderwerp van het fresco is gerelateerd aan het geloof in het einde van de wereld en zijn heterogene samenstelling. Het is gefragmenteerd in verschillende scènes en wordt gedomineerd door gevoelens van angst, het groteske, komedie en sereniteit. Deze emoties zijn terug te vinden in Liszts meesterwerk, ontwikkeld door variaties op de middeleeuwse thema’s van Dies irae en De profundis.Pianist, Goran Filipec (°1981), studeerde aan de Academie “Ino Mirkovich” in Kroatië, de Musikhochschule in Keulen, het Tsjaikofski Conservatorium in Moskou en het Koninklijk Conservatorium in Den Haag. Hij werd er gevormd door Naum Grubert, Oxana Yablonskaya en Natalia Trull. Hij speelde reeds in enkele van de meest prestigieuze concertzalen van Europa, waaronder het Auditorium di Milano, het Mariinsky Theater in Sint-Petersburg, het Béla Bartók Nationaal Concertgebouw in Boedapest, en het Théâtre du Châtelet in Parijs, evenals in Japan, Zuid-Amerika en de Verenigde Staten. Hij is laureaat van verschillende pianowedstrijden waaronder het Concorso Internazionale Franz Liszt – Premio Mario Zanfi (Italië), het Concurso de Piano Parnassos (Mexico) en de Internationale Muziekwedstrijd “José Iturbi” (VS). In 2016 verscheen zijn cd met de Paganini Studies van Liszt (Naxos).Imre Kollár studeerde in 1992 af aan de directie-afdeling van de Ferenc Liszt Academie voor Muziek. Hij werkte als muzikaal assistent voor de Hongaarse Staatsopera (1991-1992), en vervolgens als chef-dirigent van het Budafol Dohnányi Orkest en repetitiedirigent van de Hongaars Nationaal Filharmonisch Orkest (het vroegere Hongaars Staatsconcertorkest) (1992-1994). Van 1995 tot 2008 was hij chef-dirigent en muziekdirecteur van het Kodály Philharmonic Debrecen (voorheen Debrecen Philharmonic Orchestra), voor hij tussen 2008 en 2010, artistiek leider en chef-dirigent werd van het Budapest Symphony Orchestra MÁV (MÁV Szimfonikus Zenekar). Hij leidde een seminarie over de werken van Bartók en Kodály in Japan en een internationale masterclass voor dirigenten in Spanje. In 1989 won hij de publieksprijs op de 6de internationale dirigeerwedstrijd van de Hongaarse televisie en in 1994, won hij de eerste prijs op de internationale dirigeerwedstrijd in Treviso. Hij dirigeerde ondertussen alle symfonieorkesten in Hongarije, de New Japan Philharmonic, het Wiener Kammerorchester, Orchestra Filarmonia Veneta, het Orchester der Beethovenhalle Bonn, Niederrheinische Sinfoniker, Cairo Symphony Orchestra, Thessaloniki State Symphony Orchestra, Israel Netanya Kibbutz Orchestra, Orquesta Sinfónica del Estado de México, Edmonton Symphony Orchestra, Calgary Philharmonic Orchestra, Parma Symphony Orchestra, Orchestra da Camera Fiorentina, Johnstown Symphony Orchestra (VS), Zagreb Philharmonic Orchestra, Belgrade Philharmonic Orchestra, San Diego Symphony, Pori Sinfonietta, Chicago Symphony Orchestra en het Toronto Symphony Orchestra. Hij trad op als gastdirigent in tal van Europese landen en in de Verenigde Staten, Israël en Australië. Tot zijn kamermuziekpartners behoorden Vadim Repin, Dezső Ránki, Zoltán Kocsis, Jenő Jandó, Vilmos Szabadi, Andrea Rost, Dimitris Sgouros, Miklós Perényi en Gergely Bogányi.LISZT Hungarian Fantasy Rhapsodie espagnole De Profundis Totentanz Filipec Kodály Philharmonic Imre Kollár cd Naxos 8.573866