Magistrale mystiek en passie. “Tomás Luis de Victoria, Passion Officium Hebdomadae Sanctae”, door La Capella Reial de Catalunia & Hesperion XXI o.l.v. Jordi Savall, op het label Alia Vox. Muziek van Gods componist door Gods musici. Meesterlijk!

Tomás Luis de Victoria’s “Officium Hebdomadae Sanctae” uit 1585, is één van de meest meeslepende voorbeelden van het creatief genie van een componist, een torenhoog aangrijpend meesterwerk over de Passie van Christus, een groots, religieus meesterwerk, gecomponeerd voor de viering van de christelijke eredienst in de contrareformatie. De 3 cd box verschijnt op 14 mei.Victoria’s polyfone muziek toonde verwantschap met die van Giovanni Pierluigi da Palestrina, bij wie hij mogelijks in Rome heeft gestudeerd. Victoria, de El Greco van de muziek, leefde tijdens het hoogtepunt van de contrareformatie en de muziek die hij componeerde, bestond dan ook voornamelijk uit religieuze, vocale werken, zoals missen en motetten (Motecta quae 4, 5, 6, 8 vocibus concinuntur) en een Requiem of “Officium Defunctorum” uit 1603.Tomás Luis de Victoria werd in 1548 geboren in Sanchidrián, nabij Ávila, en ontving zijn muzikale opleiding tot koorzanger van de Kathedraal van Avila, van Jerónimo de Espinar en Bernardino de Ribera, (twee van de grootste Spaanse componisten van hun generatie), Juan Navarro en Hernando de Isasi. Op jonge leeftijd werd hij door Filips II van Spanje naar Rome gestuurd om er te studeren. Hij werd priester en trad toe tot de congregatie van de Oratorianen, seculiere priesters, die mede aan de wieg stonden van het oratorium. Victoria was waarschijnlijk nog maar 17 jaar, toen hij naar Rome reisde om zijn opleiding aan het Collegio Germanico voort te zetten. Het was een stad die hem veel kansen bood, want hij verbleef daar de volledige eerste helft van zijn leven. Hij werkte er als zanger, leraar, organist en maestro di a capella aan het Pontificio Seminario Romano Maggiore en het “Collegio Germanico” (foto) van de Jezuïeten. Het was in deze prestigieuze instellingen, opgericht door Ignatius van Loyola, dat de Victoria beroemd werd.

Het feit dat het college in Rome, waar Victoria studeerde, onder de bescherming stond van de kerk en van koning Filips II, evenals het succes van zijn composities, stelde hem in staat het merendeel van zijn werken tijdens zijn leven te publiceren. Paradoxaal genoeg was het na zijn terugkeer naar Spanje aan het eind van zijn leven, dat hij moeilijkheden zou ondervinden bij het publiceren van zijn laatste werken, zoals we kunnen lezen in een brief gericht aan “Zijne Majesteits kapelaan”, “aan de meest serene heer Francesco Maria II. della Rovere, hertog van Urbino”. Pas in 1586 vestigde Victoria zich in zijn geboorteland Spanje, meer bepaald in Madrid, waar hij kapelaan werd van de keizerin-weduwe Maria (foto). De keizerin was de dochter van keizer Karel V en Isabella van Portugal en was de echtgenote-weduwe van haar neef, de latere keizer Maximiliaan II. Victoria werd maestro de capilla van de kapel van het “Monasterio de las Descalzas Reales” (foto’s), het klooster waar de keizerin-weduwe tot haar overlijden in 1603 verbleef. Victoria componeerde bij haar overlijden een magistraal Requiem (“Officium Defunctorum”) en overleed zelf 8 jaar later in Madrid.Officium Hebdomadæ Sanctæ. Onder deze titel publiceerde Victoria in 1585 zijn Officie voor de Goede Week in Rome, kort voor zijn terugkeer naar Spanje. Dit polyfoon meesterwerk bestaande uit 18 responsoria, 9 lamentaties, twee passies, een Miserere, Improperiën (gezangen tijdens de kruisverering op Goede vrijdag), motetten, hymnen en psalmen, op teksten van de Lamentaties van Jeremias en een aantal responsoria (Tenebræ responsoriae), was bedoeld om te worden uitgevoerd door de Capella Musica Pontificia Sixtina en de Cappella Giulia, tijdens de belangrijkste plechtigheden van het liturgisch jaar, de officies van Palmzondag en Witte Donderdag, Goede Vrijdag en Stille Zaterdag. Het werk bestaat uit 37 nummers, waarvan de Victoria er 33 speciaal voor dit Officium componeerde.“Meer dan 70 jaar geleden maakten de sequenties van gregoriaans en polyfone muziek zoals die van Tomás Luis de Victoria, een diepe indruk op mijn muzikale ervaring in de tijd van 1949 tot 1953, toen ik koorzanger was onder leiding van Joan Just in het jongenskoor van de Piaristenschool in Igualada, Catalonië”, vertelt Jordi Savall. “Dat ik tijdens mijn jeugd ondergedompeld ben geweest in de schoonheid van die muziek”, vervolgt hij, “heeft ongetwijfeld een blijvende impact gehad en bepaalde aspecten van mijn opleiding als koorzanger gevormd, en vooral mijn muzikale gevoeligheid. De herinnering aan die betoverende gezangen had ook een beslissende invloed op mijn keuze om een paar jaar later cello te studeren, net voor ik 15 werd, toen ik op een avond betoverd was tijdens een repetitie van Mozarts Requiem. Het was na die avond van buitengewone intensiteit, en dankzij Joan Just, die het koor van de Schola Cantorum in Igualada dirigeerde, dat ik ten volle de kracht van muziek besefte en besloot musicus te worden.”Als de diensten van de Goede Week uit monodische gezangen in het Gregoriaans bestonden, verving Tomás Luis de Victoria een bepaald aantal stukken door polyfonie om de plechtigheid van de viering te verhogen, o.a. de antifoon, “Pueri hebræorum”, en de hymnen, “Tantum ergo” en “Vexilla Regis”. Vandaar dat de publicatie in 1585 alleen uit zijn polyfonie composities bestond, terwijl de verzen die door de celebranten in eendracht werden gezongen, werden weggelaten. De hymne “Pange lingua”, werd gedeeltelijk gezongen in het gregoriaans, en gedeeltelijk meerstemmig.

“In tegenstelling tot andere stukken uit het Officium, zoals Tantum ergo, Vexilla regis, geschreven in de “moro hispano”, of Spaanse stijl”, vertelt Savall, “gebruikte Victoria in de twee passies, het gregoriaans, dat in de Romeinse traditie gebruikelijk was. Daarom hebben we gebaseerd op “Cantus Ecclesiasticus” van Giovanne Domenico Guidetti (ca.1530-1592), onze reconstructie van de Gregoriaanse delen van de evangelist en van Jezus, die overeenkomen met de twee passies/evangelies volgens Mattheüs en Johannes, opgenomen in het Officium. Deze worden briljant gezongen door onze ‘voorzanger’ en celebrant, Andrés Montilla-Acurero.” (foto).“Tegelijkertijd”, zo vervolgt Savall, “hebben we voor de andere stukken in het Officium, de 14 beschikbare zangers verdeeld, afhankelijk van het karakter van elk stuk, meestal a capella zingend voor de interventies met 4, 5 of 6 solostemmen (vergelijkbaar met de coro favorito traditie) en dubbele partijen voor de homofone momenten of die van grote dramatische intensiteit (equivalent van de coro ripieno-traditie). We putten ook uit de gebruikelijke instrumentale praktijk in de Spaanse kerken in die tijd door een instrumentaal ensemble van 4 viola’s da gamba, een dulciaan en een violone toe te voegen. Voor alle introducties en instrumentale overgangen hebben we uitsluitend stukken uit het Officium zelf gebruikt, waarbij we instrumenten hebben toegevoegd die in ripieno worden gebruikt voor dynamische versterking in de stukken die een grotere intensiteit vereisen.”In 1553 tekende het kapittel van de kathedraal van Toledo drie instrumentale virtuozen voor 20-jarige contracten, met de instructie dat elk een assistent moest kiezen. Soortgelijke regelingen werden getroffen bij andere kathedralen, zoals Sevilla, waar werd opgemerkt dat de aanwezigheid van ministriles of instrumentalisten tijdens religieuze vieringen de toewijding verhoogde. Er werd overeengekomen dat het zeer nuttig en perfect verenigbaar zou zijn met de Heilige Schrift, om in deze kathedraal gebruik te maken van alle soorten instrumentale muziek. Bovendien gebruikten alle andere kathedralen in Spanje, ook al hadden ze misschien minder middelen, voortdurend instrumentale muziek. Het Officium werd opgenomen in de Kollegienkirche in Salzburg en de uitgebreide informatie over Tomás Luis de Victoria en zijn Officium, worden in het bijbehorend boekje, prachtig besproken door Josep Maria Gregori (°1954) van de universiteit van Barcelona, en de Portugese musicoloog, Rui Nery (°1957).

CD1

DOMINICA IN RAMIS PALMARUM

1-5. – Pueri Hebræorum. Passio secundum Mathæum. O Domine Jesu Christe

FERIA QUINTA IN CENA DOMINI

6-20. – LAMENTATIO JEREMIÆ PROPHETÆ

Lectio Prima, Lectio Secunda, Lectio Tertia

21-29. SEX TENEBRÆ RESPONSORIA

30-33. AD LAUDES. Benedictus Dominus. Miserere. Pange linguaCD2

FERIA SEXTA IN PASSIONE DOMINI

1-10. LAMENTATIO JEREMIÆ PROPHETÆ

11-20. SEX TENEBRÆ RESPONSORIA

21-22. AD LAUDES. Passio secundum Joannem

23-26. IN ADORATIONE CRUCIS. Vere languores. Popule meusCD3

SABBATO SANCTO

1-14. LAMENTATIO JEREMIÆ PROPHETÆ

15-25. SEX TENEBRÆ RESPONSORIA

26-29. AD LAUDES. Benedictus Dominus. Miserere. Vexilla regis

Tomás Luis de Victoria Passion Officium Hebdomadae Sanctae La Capella Reial de Catalunia Hesperion XXI Jordi Savall 3 cd Alia Vox AVSA9943