“Beethoven, String Quartet No. 13, Op. 130 & Grosse Fuge, Op. 133”, door het Ehnes Quartet, op het label Onyx. Expressieve diepgang en gedreven virtuositeit. Top!

Er wordt al eens gezegd dat Mozart de fijnste, Brahms de mooiste, maar Beethoven de beste strijkkwartetten componeerde. Beethovens Strijkkwartetten omvatten de drie perioden in de ontwikkeling en het leven van de geniale componist, zijn vormingsjaren, de zogenaamde ‘heroïsche’ middenperiode, en deze van zijn artistieke volwassenheid, elk met zijn eigen karakteristieke, innovatieve eigenschappen. In zijn 16 strijkkwartetten, de eerste reeks van zes gepubliceerd in 1801, en de laatste, voltooid in 1826, en gepubliceerd na de dood van de componist, was Beethoven door het ontwikkelen en uitbreiden van een vorm, die al een perfectie leek te hebben bereikt in het later werk van Haydn en Mozart, innovatief als altijd. De eerste vermelding van een strijkkwartet kwam door het verzoek van graaf Apponyi in 1795. Dit had geen onmiddellijk resultaat, maar het lijkt waarschijnlijk dat Beethoven in deze jaren werd beïnvloed door Emanuel Aloys Förster (1748-1823) (foto), een musicus die 22 jaar ouder was, wiens vaardigheid als leraar contrapunt hij bewonderde en aan anderen aanbevool, terwijl Beethoven zelf profiteerde van het voorbeeld van Försters eigen kwartetten. Deze werden trouwens vaak gespeeld door het befaamd Schuppanzigh Quartett. De eerste groep strijkkwartetten van Beethoven zelf, gepubliceerd als op. 18, bestond uit kwartetten gecomponeerd tussen 1798 en 1800, en was opgedragen aan Prins Lobkowitz (foto).In 1798 kwam de theoloog en violist, Karl Amenda (foto) naar Wenen als leermeester van de kinderen van prins Lichnowsky. Zijn baan leidde tot een ontmoeting met Beethoven en het begin van een hechte vriendschap. Het was aan Amenda dat Beethoven zijn zorgen over zijn toenemende doofheid kon uiten. In 1799 verliet Amenda Wenen om zijn gezinsverplichtingen thuis te vervullen, maar hun vriendschap ging door. In een lange brief aan Amenda in juli 1801 verwees Beethoven naar een kwartet dat hij eerst aan hem had opgedragen, het eerste van de reeks van zes, op. 18, opgedragen aan Prins Lobkowitz. Beethoven waarschuwde Amenda dat hij ingrijpende wijzigingen had aangebracht in zijn kwartet en beweerde nu pas te hebben geleerd hoe hij strijkkwartetten moest componeren.In Beethovens ‘late’ periode (1822-1826) bereikten de stilistische innovaties uit zijn eerdere twee creatieve periodes, hun volle bloei. De periode van Beethovens laatste kwartetten begon met op.127, voltooid in 1825, het eerste van de drie kwartetten in opdracht van Prins Nikolaus Galitzin (foto). Het werk aan het tweede van de drie op.132, werd onderbroken door ziekte, terwijl het hier opgenomen derde, op.130, oorspronkelijk eindigde met de veeleisende Grosse Fuge, die naderhand afzonderlijk werd gepubliceerd en opgedragen werd aan kardinaal aartshertog Rudolph. Ter vervang van de fuga als finale, componeerde Beethoven een Rondo-Finale met een volks en landelijk Gassenhauer-karakter. Beethovens laatste twee kwartetten, op.135 en op.131, werden postuum gepubliceerd. De Grosse Fuge op.133 had door zijn moderniteit een gemengde receptie, maar werd naderhand door zijn contrapuntische complexiteit, beschouwd als een meesterwerk.In zijn laatste jaren, bracht Beethoven eigenlijk al zijn tijd door met het bestuderen van Bach en het componeren van strijkkwartetten. Het meeste muzikaal materiaal dat hij gebruikte voor zijn laatste vijf strijkkwartetten, was min of meer terug te vinden in bepaalde fuga’s van Bach. Zo werd de essentie van Bachs fuga in cis klein, getransformeerd in Beethovens op. 131. Ook komt het hoofdthema van de Grosse Fuge (de oorspronkelijke finale van het 13de strijkkwartet), als citaat voor in dit zevendelig kwartet. Het werk begint nl. met een fugatische verwerking van een direct aan het thema van de Grosse Fuge verwant motief. Het motief g-gis-f’-e’, dat de Große Fuge domineert, is in meerdere varianten, de pijler van het hele kwartet op. 130. Dit motief komt trouwens voor in alle drie de Galitzin-kwartetten, dus ook in  op. 131 en op. 132. De voorliefde van Beethoven betrof daarenboven in zijn laatste jaren vaker de dubbelfuga. Deze kwam voor in de slotbewegingen van de Hammerklaviersonate op. 106, de Negende Symfonie op. 125, en de Pianosonate nr. 31, op. 110.Prins Nikolai Galitzin (foto) gaf opdracht voor 3 strijkkwartetten (nummers 12, 13 en 15) en bood in een brief van 9 november 1822 aan, Beethoven te betalen voor de drie werken. Beethoven componeerde de kwartetten in de volgorde van 12, 15, 13, 14, 16, en componeerde tegelijkertijd de kwartetten 15 en 13. Hij componeerde deze laatste kwartetten echter in slechte gezondheid. In april 1825 was Beethoven bedlegerig en bleef ongeveer een maand ziek. De ziekte, of beter gezegd, zijn herstel ervan, wordt herinnerd omdat ze aanleiding heeft gegeven tot de diepgevoelde, langzame beweging van het 15de kwartet op. 132, dat Beethoven ‘Heilig danklied (‘ Heiliger Dankgesang ‘) noemde aan de godheid.Het laatste werk dat Beethoven voltooide, was de vervangende slotbeweging van het 13de kwartet op. 130, die de uiterst moeilijke Große Fuge verving. Prins Nikolaj Galitzin (1794-1866) was een begaafde, Russische cellist en een groot bewonderaar van Beethoven. Hij werd bekend als mecenas van Beethoven en als naamgever van de Galitzin-kwartetten. Hij correspondeerde met Beethoven en wendde zich in 1822 met een verzoek om kwartetten tot Beethoven, die sinds 1810, niet meer voor kwartet had gecomponeerd. Galitzin behoorde ook tot de intekenaren van de Missa Solemnis en zou daarvan de eerste uitvoering in Sint-Petersburg organiseren. Galitzin zal daar het Schuppanzigh kwartet gehoord en gesproken hebben, dat juist naar Rusland op tournee was geweest. De nieuwe tweede violist van dat kwartet, Karl Holz raakte bevriend met Beethoven, wat de kwartetvorm opnieuw onder de aandacht bracht van Beethoven.Het Ehnes Quartet, opgericht in 2010, zijn James Ehnes en Amy Schwartz Moretti, viool, Richard O’Neill, altviool, en de cellist Edward Arron. Zij bespelen de “Marsick” Stradivarius uit 1715 en een G.B. Guadagnini “Canadian” uit 1744, en een cello gebouwd door Giovanni Grancino in 1700. Niet te missen!Beethoven String Quartet No. 13, Op. 130 & Grosse Fuge, Op. 133 Ehnes Quartet cd Onyx 4199