“Martha Mödl, 1955 Bayreuther Festspiele Siegfried III. Akt Parsifal II. Akt”, op het label Profil Günter Hänssler. Niet te missen!

Martha Mödl (1912-2001) was een Duitse sopraan en later mezzosopraan. Ze specialiseerde zich in grote dramatische rollen zoals Isolde, Brünnhilde, en in het bijzonder Kundry, en wordt, samen met Astrid Varnay en Birgit Nilsson, beschouwd als een van de drie belangrijkste naoorlogse Wagner -sopranen. Ze werd geroemd om haar hoogst geïndividualiseerde interpretaties, uitzonderlijk acteervermogen, intense aanwezigheid op het podium en unieke, rijke stem.Deze opnamen van Martha Mödl uit 1955 documenteren niet alleen haar onberispelijke vertolking in de Duitse taal, maar ook haar unieke status als zangeres. Zij begon als mezzosopraan, maar schakelde in 1949 over naar het stembereik tussen mezzo en dramatische sopraan met haar eerste Kundry, en in maart 1952 zong zij haar eerste Brünnhilde. In Neubayreuth was zij er vanaf het begin bij. Van 1951 tot 1955 zong Mödl Kundry in alle Parsifal-uitvoeringen, pas vanaf 1956 afgewisseld met Astrid Varnay. Vanaf 1951 werd zij ook in de Ring gecast, eerst als Gutrune en derde Norn, vanaf 1953 ook als Brünnhilde en in 1954 ook als Sieglinde. Ook hier wisselde ze af met Varnay, die vanaf 1951 bijna non-stop optrad als Brünnhilde. In 1952 en 1953 zong Mödl Isolde.

De carrière van Marthe Mödl bereikte een hoogtepunt in het begin en midden van de jaren ‘50, waaronder haar Brünnhilde in Furtwänglers studio-opname van “Die Walküre” uit 1954 en zijn live-opname uit 1953 van “Der Ring des Nibelungen” (zijn enige ongeknipte opname van de cyclus), samen met de titelrol van Fidelio met dezelfde dirigent in 1953 (eerst live en daarna in de studio), en Isolde o.l.v. Herbert von Karajans 1952 Tristan und Isolde, live vanuit Bayreuth. Er zijn tien volledige opnames van haar Kundry in de handel uitgebracht, de meeste geassocieerd met het Bayreuth Festival, alle van 1949 tot 1959. Hoewel ze van 1951 tot 1955, het meest bekend was vanwege haar vertolkingen van Wagners belangrijkste heldinnen, duurde haar ononderbroken carrière als mezzosopraan na de jaren vijftig, nog meer dan een halve eeuw, tot ver in de jaren tachtig van de vorige eeuw, waarbij haar acteercapaciteiten intact bleven.Martha Mödl bracht een groot deel van haar vroeg leven door in Neurenberg. Op 28-jarige leeftijd begon ze vocale studies aan het conservatorium van haar geboortestad. Na haar debuut als Hänsel in Remscheid in 1942, voegde ze Cherubino, Mignon en Azucena toe aan haar palmares. Toen ze naar Düsseldorf verhuisde, begon ze met het zingen van Dorabella, Venus, Octavian, Eboli, Carmen en Klytemnestra. Vervolgens werd ze uitgenodigd om op te treden in Carmen in Covent Garden in 1949, de Ring in 1959, Klytemnestra in 1966 en Die schweigsame Frau in 1972, en in hetzelfde jaar trad ze toe tot de Staatsopera van Hamburg. In 1950 maakte ze haar La Scaladebuut als Kundry.

Haar Venus in Hamburg werd opgemerkt door Wieland Wagner. Daardoor werd ze in 1951, uitgenodigd om de rol van Kundry te zingen in Bayreuth, waar ze deel ging uitmaken van een groep zangers, die vaak rollen deelde met Astrid Varnay. Ze zong Isolde in 1952 o.l.v. Herbert von Karajan, een prestatie die, samen met deze o.l.v. Wilhelm Furtwängler van hetzelfde jaar, als definitief wordt beschouwd. Een tweede opname van haar rol als Isolde was in 1959, o.l.v. Ferdinand Leitner. Ze trad toe tot de opera van Stuttgart en zou de rol van Isolde op tv hernemen toen Leonard Bernstein zijn “What Makes Opera Grand?” presenteerde. Haar Fidelio met Wilhelm Furtwängler uit 1953 (die live werd opgenomen voor ze uiteindelijk in de studio werd opgenomen) is definitief, hoewel ze de rol ook met Karajan opnam en er in 1955, de Wiener Staatsoper mee opende o.l.v. Karl Böhm. Tussen 1956 en 1960, zong ze Kundry en Brünnhilde in de Metropolitan Opera.

Haar vroege carrière kende ook drie Verdi-rollen, Lady Macbeth in Macbeth met Joseph Keilberth bij de Berlijnse Staatsoper (1951), Ulrica (alt) in Un Ballo in Maschera (1951, 1966) en Preziosilla in La Forza del Destino (1952). Drie vrijwel volledige opnames van haar Brünnhilde (alle drie live) zijn gepubliceerd, de Ring -cycli van 1953 en 1955 onder leiding van Joseph Keilberth en de Ring -cyclus uit Rome uit 1953 onder Furtwängler. De Rome Cyclus wordt vaak genoemd als een van de beste cycli die ooit zijn opgenomen. Deze combineerde nl. de toonaangevende Wagneriaanse dirigent van de eeuw met een sterrencast. Furtwängler ging daarbij heel nadrukkelijk voorbij aan Varnay voor de vrouwelijke hoofdrol. Die Walküre uit deze productie, samen met Keilberths Walküre uit 1954, vertegenwoordigden de twee gelegenheden waarop Mödl en haar grote tijdgenoot Astrid Varnay, de twee leidende vrouwen tegenover elkaar zongen. In dit geval zong Mödl, Brünnhilde.

Kundry zou weliswaar haar bepalende rol zijn, ze zong het bij elke Bayreuth-productie van 1951 tot 1959, behalve in 1958, het beroemdst in 1951, het jaar waarin het festival werd heropend, onder Knappertsbusch, en in 1953 onder Clemens Krauss. Furtwängler had haar ingehuurd om Brünnhilde te zingen voor zijn studio-opname van de Ring. Door zijn overlijden in 1954 werd echter alleen Die Walküre opgenomen. De dirigent merkte op: “Andere zangers kunnen zingen wat ze willen; je zult ze altijd herkennen. Bij Martha Mödl identificeert haar stem zich zo nauw met de rol dat je je alleen bewust bent van het personage op het podium”.

Ze zong de rol van Sieglinde slechts één keer op het Bayreuth Festival in 1954 onder Keilberth. Dit was de enige keer dat ze Sieglinde zong (later noemde ze het een vergissing). Zij en Birgit Nilsson delen de onderscheiding van elk die de rol slechts één keer in Bayreuth vertolkte (Nilsson zong het op het Festival in 1957 onder Knappertsbusch), maar Mödl zong deze rol letterlijk slechts één keer (dwz in één spektakel), terwijl Nilsson het in beide zong. Deze Ring Cyclus uit 1954 (waarvan alleen Die Walküre is uitgebracht) is de enige keer dat de drie belangrijkste naoorlogse Wagner-sopranen samen zijn opgenomen, Varnay als Brünnhilde, Mödl als Sieglinde en Nilsson als Ortlinde (een van de Walküre-zussen). Het was ook een van de slechts twee keer dat Max Lorenz na de Tweede Wereldoorlog nog in Bayreuth zong.

In de jaren zestig had ze moeite met haar stem door het zingen van zulke zware rollen gedurende een decennium, en keerde ze terug naar het zingen van het mezzosopraanrepertoire, zoals Klytemnestra in Elektra, de Voedster (“Die Amme”) in Die Frau ohne Schatten en Waltraute. In 1968 verscheen ze als Ruth in een Duitstalige productie van Gilbert en Sullivans “The Pirates of Penzance”, en in 1970, verscheen ze in Kurt Weills “Aufstieg und Fall der Stadt Mahagonny” in Keulen. Vanaf de jaren ’70, verscheen Mödl eerder in karakterrollen, Grootmoeder Buryjovka in Jenufa, de gravin in Schoppenvrouw in Nice (1989) die ze op 87-jarige leeftijd! nog steeds zong in Mannheim.

In 1997 haalde ze, geïnterviewd door Carole Bouquet, herinneringen op aan haar carrière in de film “Love’s Debris” (“Poussière d’amour”) van Werner Schroeter. In 1998 verscheen een boek met gesprekken met de zangeres onder de titel “So war mein Weg”. Ze verscheen op verschillende premières, Elisabeth Tudor (Fortner, 1972), Kabale und Liebe (Von Einem, 1976) en Baal (Cerha, 1999). Martha Mödl is nooit getrouwd en woonde bij haar moeder tot diens overlijden in 1989. Er zijn maar weinig details over haar persoonlijk leven bewaard gebleven. In een korte video van zes maanden voor haar overlijden, verscheen ze met een andere beroemde dramatische sopraan van de jongere generatie, Hildegard Behrens (1937-2009), een andere legendarische Brünnhilde.

Tracklist:

CD 1

Siegfried (3de Akte)

Vorspiel

Wache, Wala! Wala! Erwach!

Stark, ruft das Lied

Die Walküre meinst du

Die Unweisen ruf’ ich ins Ohr

Mein Vöglein schwebte mir fort!

Kenntest du mich, kühner Sproß

Orchesterzwischenspiel

Selige Öde auf sonniger Höh

Das ist kein Mann!

Heil dir, Sonne! Heil dir, Licht!

O Siegfried! Siegfried! Seliger Held

Dort seh! Ich Grane, mein selig Roß

Ewig war ich, ewig bin ich

Dich lieb’ ich: O liebtest mich du

Ha! Wie des Blutes Ströme sich zünden

CD 2

Parsifal (2de Akte)

Uitvoerders:

Martha Mödl, sopraan: Brünnhilde en Kundry

Maria von Ilosvay, alt: Erda

Wolfgang Windgassen, tenor: Siegfried

Hans Hotter, bas: Wanderer

Ramón Vinay, Tenor: Parsifal

Gustav Neidlinger, Bas: Klingsor

Blumenmädchen: Ilse Hollweg, Friedl Pöltinger, Paula Lenchner, Dorothea Siebert, Jutta Vulpius, Elisabeth Schärtel.

Orkest van het Bayreuth Festival o.l.v. Joseph Keilberth (“Siegfried”) en Hans Knappertsbusch (“Parsifal”).

Regie : Wieland Wagner

Martha Mödl 1955 Bayreuther Festspiele Siegfried III. Akt Parsifal II. Akt 2 cd Profil Günter Hänssler PH 21055