Rinke van der Valle, “Geen dag zonder Bach, Vijftien gesprekken over een geniale componist”, een verrijkende uitgave van Damon.

Geen dag zonder Bach. Zoiets geldt voor veel Bachliefhebbers en zeker ook voor de vertolkers van zijn muziek. Maar, hoe komt het toch dat zich elk jaar zulke lange rijen vormen voor de Grote Kerk in Naarden om een uitvoering van de Matthäus-Passion bij te wonen? Hoe komt het dat zijn muziek zo vaak gespeeld wordt en dat zo veel mensen zijn muziek zo graag beluisteren? Kortom, wat is het geheim van de muziek van Bach?

In november 1705 reisde de 20-jarige J. S. Bach te voet naar Lübeck om er in de Marienkirche Dietrich Buxtehude, de onbetwiste meester van het orgel in Noord-Duitsland, te horen spelen. Op dit moment kende de jonge Bach reeds dankzij de ontwikkeling van de muziekuitgeverijen, alle muziekstijlen die toen aan de verschillende Duitse vorstenhoven voorkwamen. Het was de tijd dat de barok in heel Europa hoogtij vierde, maar voor Bach was er één stijl die hem meer dan alle andere typeerde, de “Stylus Phantasticus”, die uit Rome door Frescobaldi was geïmporteerd door zijn leerling Froberger, en waarvan Buxtehude de erfgenaam en laatste grote meester was.

De “Stylus Phantasticus” was bijzonder geschikt voor instrumentale muziek. Het was bedoeld om het genie van de improvisator te benadrukken, zijn vermogen om voortdurend verbazingwekkende harmonische sequenties te ontwikkelen, zich plotseling van een fugue naar een freesectie en omgekeerd te verplaatsen, het geheel in een virtuositeit. Deze stijl is te vinden in Bachs vroege klaviercomposities, gecomponeerd in Arnstadt en tijdens zijn vroege jaren in Weimar.

In 1722 was het stadsbestuur van Leipzig na het overlijden van Johann Kuhnau, op zoek naar een nieuwe Thomascantor. Telemann kreeg na een succesvolle auditie de baan, maar bedacht zich op het laatste moment en bleef toch in Hamburg. Vervolgens werd Johann Friedrich Fasch gevraagd, maar die had geen zin om naast het verzorgen van de muziek in de Leipzigse kerken, ook Latijn aan de kinderen van de Thomasschule te moeten geven. Uit de overgebleven kandidaten werd Christoph Graupner geselecteerd, maar die bleek geen ontslag te mogen nemen van zijn toenmalige werkgever, de landgraaf van Hessen-Darmstadt. Uiteindelijk werd Bach, als vierde keus (!) dus, uitgenodigd voor een auditie en aangesteld. Bach bleef op deze post tot aan zijn overlijden in 1750.

Met de Matthäus-Passion creëerde Johann Sebastian Bach een van de belangrijkste werken van de protestantse kerkmuziek. Voor zijn Johannes-Passion, zijn eerste passie als Thomaskantor in Leipzig, trok Bach alle muzikale registers open, dus het orkest telt ook ongebruikelijke instrumenten zoals de hobo da caccia, twee viole d’amores en de luit. Johann Sebastian Bach componeerde ca. 220 cantaten. Aangaande kerkelijke of geestelijke cantaten componeerde hij er voor vijf jaargangen. Zo één cantatejaargang bevatte voor elke zondag en voor elke kerkelijke feestdag een cantate in functie van de Lutherse “Gottesdienst”. Muziek en tekst volgden daarbij de Lutherse Bijbellezing van die bepaalde zondag. Daarnaast componeerde Bach ook cantaten ter gelegenheid van de inwijding van een orgel, voor de wisseling van de raad of voor huwelijken en begrafenissen, maar ook wereldlijke cantaten voor zowel het hof, de adel als voor de burgerij.Bachs 8-stemmige motetten waren de eerste werken die, nog voor de Bach-revival door de heruitvoering van de “Matthäus Passion” in 1829, de ononderbroken traditie van de Bach renaissance inluidden. En dit ook omdat ze niet enkel voor de eredienst, maar voor een vroege, burgerlijke cultuur waren gecomponeerd. Bachs Motetten zijn monumenten van de laat barok en bieden grote artistieke en technische uitdagingen voor de uitvoerders.

Bach componeerde tussen 1742 en 1750, tijdens de laatste acht à negen jaar van zijn leven, gecompliceerde contrapuntwerken, de Goldbergvariaties (1742), het Musicalisches Opfer (1747), de Canonischen Veränderungen über Von Himmel Hoch (1747) en Die Kunst der Fuge (1745-1749). Bachs “Die kunst der Fuga” (KdF) is, door de grote verscheidenheid aan thematisch materiaal, even intiem in uitvoering als wetenschappelijk van aard. Het was de samenvatting van de glorieuze tradities van zowel compositietechniek als uitvoeringspraktijk. “Die Kunst der Fuge” was zowel het contrapuntisch opus magnum van Johann Sebastian Bach als zijn laatst compleet en voltooid werk. Het werd vermoedelijk gecomponeerd tussen 1745 en 1749. Volgens het titelblad luidde de oorspronkelijke titel eigenlijk, “Die Kunst der fuga”, met gebruik van het Latijns of Italiaans woord fuga i.p.v. het Duits woord, “Fuge”, zoals in de twee gedrukte edities van 1751 en 1752. Voor de wetenschappelijke benadering van Bach is dit detail belangrijk voor Bach en de numerologie. Gematria, een vorm van numerologie, is nl. een geheime leer die woorden in getallen omzet om daarmee verborgen verbanden te ontdekken.

Het boek bevat 15 interviews die Rinke van der Valle gehouden heeft met mensen die bijna dagelijks met Bach en zijn muziek bezig zijn. Gerenommeerde dirigenten als Ton Koopman en Jos van Veldhoven, schrijver Maarten ’t Hart, Bachbiograaf Christoph Wolff, zanger Peter Kooij en organist Leo van Doeselaar, vertellen wat de muziek van Bach voor hen betekent. Tezamen met de verhalen van andere Bachliefhebbers die in dit boek aan het woord komen, ontstaat een caleidoscopisch beeld van een geniale componist die met zijn muziek zoveel mensen in het hart raakt.

De teksten zijn van Ton Koopman, internationaal bekend als dirigent, organist en klavecinist, Jos van Veldhoven, tot 2018, dirigent van de Nederlandse Bachvereniging, het ensemble dat al sinds 1922 elk jaar de Matthäus-Passion in Naarden uitvoert, Christoph Wolff, gerenommeerd onderzoeker, auteur van vele boeken over Bach waaronder dé biografie van Bach, Maarten ’t Hart, schrijver, Bachliefhebber en Bachkenner, Peter Kooij, baszanger, bekend van de opnamen van alle Bachcantates met Masaaki Suzuki, Leo van Doeselaar, organist/pianist, organist titulaire van Het Concertgebouw en van de Martinikerk in Groningen, Jan Luth, hymnoloog, organist, Euwe en Sybolt de Jong, organisten, Martin Stadler, hoboïst, blokfluitist, Tymen Jan Bronda, dirigent, organist, Harm Sterenberg, Bachfan, Kees van Houten, auteur, organist, en Marte Röling, beeldend kunstenares.

De Japanse dirigent, klavecinist en organist, Masaaki Suzuki (°1954) (foto), een gewezen leerling voor orgel van Piet Kee en voor klavecimbel van Ton Koopman aan het Conservatorium van Amsterdam, en oprichter van het Bach Collegium Japan, heeft een gevestigde reputatie als vertolker van de cantates van Johann Sebastian Bach. Na het Voorwoord door Masaaki Suzuki, leest u achtereenvolgens “Geen dag zonder Bach” (Rinke van der Valle), “Alle tweehonderd cantates wil ik leren kennen” (Maarten ’t Hart), “Van Bach zou ik graag een aai over mijn bol krijgen” (Ton Koopman), “Wondertjes in de Valeriuskliniek dankzij Bach” (Govert Jan Bach), “Bachs muziek heeft een soort drempeltje” (Jos van Veldhoven), “Ik zie overal verhalen in …” (Wim Faas), “Zonder Bach was ik misschien wel vooral pianist geworden …” (Leo van Doeselaar), en “Lieber Herr Bach, hoe wilde u ‘Die Kunst der Fuge’ afsluiten?” (Christoph Wolff).

Deze worden gevolgd door “Ik verbaas me elke dag over Bachs inventiviteit” (Jan Luth), “Ik zou graag een glas wijn drinken met Bach” (Peter Kooij), “Wij zoeken altijd naar de cadans” (Euwe en Sybolt de Jong), “Onder de dekens even het riet proberen” (Martin Stadler), “Dat figuurtje komt bij dit gedeelte ineens in de bas. Geniaal, hè?” (Tymen Jan Bronda), “Mijn Bachfieber: het wordt alleen maar erger …” (Harm Sterenberg), “Ik ken Bach zijn keukentje …” (Kees van Houten), “Op de brommer naar de ‘Matthäus’ in Naarden” (Marte Röling), en ten slotte, “Een engel uit de hemel”, Bachs leven en werk door Rinke van der Valle.Rinke van der Valle was van 1974 tot 2000 wiskundeleraar in het voortgezet onderwijs. Vanaf 2000 was hij adviseur internationalisering bij het Europees Platform (nu Nuffic). Sinds 2012 is hij adviseur internationalisering voor zijn eenmanszaak InterVal. Muziek is zijn hobby. Vanaf zijn twaalfde speelt hij orgel en heeft een liefde ontwikkeld voor de werken van Bach. Later kwamen daar de vocale werken bij als de Matthäus Passion, de Johannes Passion, de Hohe Messe en de andere werken die hij als tenor meezong in diverse koren. Zijn motto is “Geen dag zonder Bach”. Hij verdiept zich in alle facetten van zijn muziek en geeft diverse lezingen over het leven en werk van Bach.

Rinke van der Valle Geen dag zonder Bach, Vijftien gesprekken over een geniale componist 248 bladz. geïllustreerd uitg. Damon ISBN 978 94 6340 320 7