Naast originele stukken zoals de Hongaarse dansen en de Sonate voor twee piano’s, maakte Brahms arrangementen voor vierhandig piano en voor twee piano’s, van zijn symfonieën en andere orkestwerken, pianoconcerti en kamermuziekwerken, en zelfs van zijn Ein deutsches Requiem. Deze indrukwekkende collectie brengt voor het eerst de opnames samen van Silke-Thora Matthies en Christian Köhn, geprezen om hun adembenemend verfijnd samenspel. Naast alle bewerkingen van zijn eigen werken, zijn ook Brahms’ versies van enkele composities van Schubert, Schumann en Joseph Joachim opgenomen.
Omstreeks 1850, moedigde August Cranz, een Hamburgse muziekuitgever en de vader van Brahms’ pianoleerling en vriend, Alwin Cranz, de componist aan om “voor de detailhandel, hartige arrangementen van favoriete operamelodieën te leveren”. Het resultaat was “Souvenir de la Russie”. Cranz bracht de arrangementen van Brahms in 1852, niet anders uit dan die van zijn andere componisten, namelijk ongedateerd. Hij verborg ook telkens de namen van de auteurs achter de collectieve nom de plume, “G. W. Marks”. “Souvenir de la Russie” bestaat uit 6 Fantasieën, de Russische Nationalhymne (arr. of the Russian national anthem “God Save the Tsar” by Aleksey Lvov), Der Zweig (arr. of the song “The Branch” by Nikolai Titov), In der Morgendämmerung wecke sie nicht (arr. of the song “Don’t You Wake Her at Dawn” by Aleksandr Varlamov), Die Nachtigall (arr. of the song “The Nightingale” by Aleksandr Alyabyev), Ein grosses Dorf liegt auf dem Wege (arr. of the Bohemian folksong “There’s a Big Village on the Road”) en ‘KOCA’ (Der Zopf) (arr. of the Bohemian folksong “The Plait”)
Na de publicatie in 1854, van zijn Ballades op. 10 voor piano, opgedragen aan zijn vriend, de componist, Julius Otto Grimm (1827-1903), publiceerde de toen 22-jarige Johannes Brahms, geen verdere werken tot 1860. Zijn belangrijkste project van deze periode was zijn Pianoconcerto in re klein (Pianoconcert nr. 1 op. 15, voltooid in 1858), dat hij in 1854, was begonnen als een Sonate voor twee piano’s, maar waarvan hij al snel besefte dat het een grotere vorm en bezetting nodig had.
De 29-jarige Brahms begon in augustus 1862, in Hamm in de buurt van Hamburg, aan een nieuwe compositie. Hij voltooide de compositie in 1864 in Wenen. Het werk was oorspronkelijk gepland als een Strijkkwintet voor 2 violen, altviool en 2 celli, naar het voorbeeld van Schuberts Strijkkwintet in C, D 956. In deze versie werd de compositie (nog zonder finale), voor het eerst vermeld in een brief van Clara Schumann aan Brahms, van 29 augustus 1862 vanuit Interlaken. Uit een andere brief van Clara aan Brahms, van 10 maart 1864, bleek dat Brahms zijn Kwintet had herwerkt tot een Sonate voor twee piano’s.
Samen met de jonge, Poolse pianist Carl Tausig (1841-1871) (foto) die tussen 1862 en 1865, in Wenen woonde, speelde Brahms in april 1864, op een concert van de Weense Singakademie, deze Sonate in fa klein in première. In de zomer van 1864, tijdens Brahms’ verblijf met Clara Schumann in Lichtenthal nabij Baden-Baden (foto), speelden beiden de Sonate voor de toen 28-jarige, Anna von preussen, de latere gravin, Anna von Hessen (foto). De “Landgräfin” was zo begeesterd, dat Brahms zijn Sonate aan haar opdroeg en haar het handschrift schonk. Brahms kreeg op zijn beurt van de gravin het handschrift van de Symfonie in sol klein K.550 van Mozart!
Eind oktober 1864, was er in de brief voor de eerste keer sprake van een versie van de Sonate voor Pianokwintet. De eerste uitvoering van dat Kwintet vond plaats in juni 1865, in Basel, in het huis van het koppel, Riggenbach-Stehlin, met Brahms aan de piano. De eerste editie van het Pianokwintet op. 34 verscheen in december 1865 bij J. Rieter-Biedermann. In december 1871 verscheen de Sonate voor twee piano’s als Op. 34b bij dezelfde uitgever. Brahms droeg de beide versies op aan Anna van Hessen. Het duo Brahms/Tausig, twee van Europa’s meest formidabele klaviertalenten in de tweede helft van de 19de eeuw, speelde de Sonate in april 1864, in première, op een Brahms-concert met een motet, verschillende van zijn liederen en zijn eerste Strijksextet op. 18.
Brahms componeerde relatief weinig originele werken voor vierhandig piano, maar bewerkte bijna al zijn kamermuziek en orkestwerken voor deze bezetting. Hij speelde de meeste werken vierhandig met Clara Schumann. Zijn Pianokwartet nr. 1 in sol klein, op. 25, voor piano, viool, altviool en cello, bv., werd tussen 1856 en 1861, gecomponeerd in Hamm. Het werk ging in première in 1861 in Hamburg, met Clara Schumann aan de piano, en het werd ook in november 1862, gespeeld in Wenen, met Brahms (foto) zelf aan de piano, samen met leden van het Hellmesberger Quartett. Van dit Pianokwartet maakte Brahms een vierhandige versie en bestaat er een orkestversie van Arnold Schönberg uit 1937, door Schönberg georkestreerd op vraag van Otto Klemperer.
Brahms was een van de eersten die voor 2 violen, 2 altviolen en 2 celli, componeerde. Daarmee baande hij de weg voor Dvořák, Tsjaikofski, Korngold en Schönberg. Het Strijksextet nr. 1 op.18 voor twee violen, twee altviolen en twee celli, werd gecomponeerd in 1860 en in première gespeeld in Hannover door een ensemble onder leiding van Joseph Joachim. Het werd in 1862 uitgegeven door Fritz Simrock. De contouren van de hoofdthema’s van de eerste beweging en de finale zijn vergelijkbaar. De eerste vier tonen van het cello-thema van de eerste beweging bv. zijn bijna identiek aan die van de noten twee tot vijf van de finale .In hetzelfde jaar van zijn compositie, transcribeerde Brahms de tweede beweging voor piano solo, opgedragen aan Clara Schumann (foto).
Het ‘Strijk Sextet nr.2 in G, op.36 werd gecomponeerd in de jaren 1864-1865 en werd voor het eerst uitgevoerd in Boston, Massachusetts op 11 oktober 1866. Brahms componeerde het grootste deel van deze compositie in de landelijke omgeving van Lichtental, in de buurt van Baden-Baden. Volgens de Brahms biograaf Karl Geiringer verbergt het in het eerste deel, met de tonen a-g-a-h-e, een verwijzing naar de voornaam van Agathe von Siebold, op wie Brahms toen verliefd was. Het werk wordt gekenmerkt door zijn exotisch klinkende opening van het eerste deel, innovatieve akkoordstructuren en de vele contrasten, zowel harmonisch als melodisch. Brahms schreef aan zijn uitgever dat de tweede in ‘dezelfde vreugdevolle geest’ was als de eerste. Toch was het leven van de componist in die tijd somber: zijn moeder overleed plotseling en zijn romantische relatie met de sopraan Agathe von Siebold liep op een mislukking uit.
De “Variationen über ein Thema von Jos. Haydn”, speciaal gecomponeerd om ze te kunnen spelen met Clara (foto), behoren tot de allermooiste en belangrijkste, romantische werken voor twee piano’s, en laten zien dat Brahms dit type van bezetting zeer waardeerde en vooral heel erg beheerste. Vanaf zijn vroegste jaren als componist, was de variatie als muzikale vorm, nl. al van groot belang voor hem. Vóór de Händel variaties op. 24, uit 1861, had hij reeds variaties gecomponeerd, evenals variaties in de langzame beweging van zijn op. 1, de Pianosonate in C, en in kamermuziek (bv. in het Poco adagio van zijn 2de Strijksextet). Brahms bestudeerde al geruime tijd barokke voorbeelden. In het bijzonder, maakte hij in de tijd tussen zijn 11 variaties op een origineel thema, in D (1857), zijn 14 variaties op een Hongaarse melodie, in D (1854), op. 21, en de Händel Variaties op. 24, een zorgvuldige studie van historische modellen, preludes en fuga’s, canons en dansen uit de barokperiode, getuige twee gigues en twee sarabandes, die hij componeerde om zijn techniek dienaangaande te ontwikkelen. Het resultaat van deze historische studies werd duidelijk zichtbaar in zijn keuze voor Händel voor het thema, evenals in zijn gebruik van barokke vormen, waaronder de Siciliano-dans, de Franse klavecimbelschool van Couperin en, meer in het algemeen, het veelvuldig gebruik van contrapuntische technieken.
Brahms componeerde de 8 lyrische en ritmische karaktervariaties en een grandioze finale, in de vorm van een passacaglia, met het citaat uit de tweede beweging van Haydns Londense Symfonie nr. 101, (“The Clock”/”Die Uhr”), in de zomer van 1873 in Tutzing (foto) aan de Würmsee (nu Starnberger See) in Beieren. Het thema, bekend als het “St. Antonius koraal”, kwam uit de 2de beweging van Haydns Divertimento voor blazers in Bes Hob. II:46, maar was, zoals bij Haydn wel vaker het geval was, geen origineel thema van hem. Het thema was nl. een oud pelgrim- of bedevaartlied (“Wallfahrerlied”), gericht tot Antonius van Padua, door dorpelingen uit West-Hongarije, vandaag Burgenland. Het was Anton Carl Ferdinand Pohl, die een biografie schreef over Haydn, (3 volumes, Leipzig 1878–1882), die Brahms attent maakte op het thema, en hem voorstelde om er variaties op te componeren.
Anton Carl Ferdinand Pohl (1819-1887) was een Duits-Oostenrijkse muziekhistoricus, archivaris en componist. Hij werd geboren in Darmstadt, ging er naar de middelbare school en studeerde voor graveur. Tegelijkertijd volgde hij muzieklessen bij Christian Heinrich Rinck, de cantor van de muziekschool in Darmstadt, en vanaf 1813, tevens hoforganist. Rinck was opgeleid door Johann Christian Kittel (1732-1809), die zelf nog een leerling was geweest van Johann Sebastian Bach! In 1841 ging Pohl naar Wenen en vervolgde zijn opleiding bij Simon Sechter, de leraar van Anton Bruckner. Van 1849 tot 1855, was hij de organist van de protestantse Gustav-Adolf-Kirche, in het “Dorf am Wienfluss”, Gumpendorf, en in 1866, nam hij de functie van archivaris over van de Gesellschaft der Musikfreunde in Wenen. Naast over Haydn, schreef Pohl o.a. ook het boek, “Mozart und Haydn in London”, (2 Bände, Wien 1867).
Samen met o.a. Brahms, behoorde Pohl in 1880, tot de oprichters van de “Deutscher Schulverein”. Omwille van de vele joodse leden, kwam deze vereniging meteen in conflict met de “Deutschnationalen Bewegung“ van de radicale antisemiet, Georg Ritter von Schönerer (1842-1921), één van Hitlers grote voorbeelden, die in 1900, van het Weens parlement, een premie eiste voor elke vermoorde jood… Na de Anschluss ging de “Deutscher Schulverein” over in de “Volksbund für das Deutschtum im Ausland”.
Van de 21 Hongaarse dansen WoO 1 voor vierhandig piano, zijn alleen de nummers 11, 14 en 16, originele composities van Brahms. De melodieën van de andere dansen zijn bewerkingen van bestaande melodieën, geen volksliederen van zigeuners zoals vaak wordt aangenomen, maar thema’s van componisten zoals Windt (Emma csárdás), Rizner (Tolnai Lakadalmas), Béla Kéler (Souvenir de Bártfai), Merty (Souvenir de Kalocsay), Frank Szabady (Louisa csárdás, naar Donizetti) of Travnik, die Brahms kende via de violist Eduard Reményi. Nummer 15 was daarenboven gebaseerd op de twaalfde rapsodie van Liszt, naar het allegretto giocoso uit de aria, “Tu che a Dio spiegasti l’ali” van Edgardo, uit de 3de akte van “Lucia di Lammermoor“, van Gaetano Donizetti. Brahms componeerde de Hongaarse dansen in de jaren 1858-1869, in de oorspronkelijke versie voor vierhandig piano. Later maakte hij van de eerste 10 dansen een transcriptie voor piano solo en in 1874, een transcriptie voor orkest van de dansen nrs. 1, 3 en 10, Deze werden in februari 1874 onder zijn leiding, in Leipzig in première gespeeld. De andere dansen werden georkestreerd door Albert Parlow, Robert Schollum, Martin Schmeling, Johan Andreas Hallén, Paul Juon en Antonín Dvořák. Van de eerste tien dansen maakte Joseph Joachim overigens in 1871, een versie voor viool en piano, in 1880, gevolgd door de overige elf.
Johannes Brahms was, nog voor hij in Wenen aankwam, een bewonderaar van de walsen en ländler van Schubert. Even enthousiast was hij over de walsen van zijn vriend, Johann Strauss II. Het is duidelijk dat Brahms, net als Schubert en Chopin, lichtere genres zoals de wals, zeer ernstig nam. Dit is te horen in de rijkdom aan melodie, de variatie in ritme en de weelderige harmonieën, van de Walsen op.39. Van zijn “Liebeslieder-Walzer” op.52 (1869) en op.65 (“Neue Liebeslieder”) (1869-1874) naar Georg Friedrich Daumers “Polydora”, niet te verwarren met Brahms’ 16 walsen voor piano solo op.39 uit 1865, maakte Brahms een versie voor vierhandig klavier zonder zang. Georg Friedrich Daumer (1800-1875) (foto) was een dichter en filosoof uit Neurenberg. Brahms verhief in zijn Liebesliederwalzer op.52, het folkloristisch karakter van Daumers gedichten tot een ultieme verfijning. Het werk was aanvankelijk bedoeld voor vocaal kwartet (de zangpartijen waren in de oorspronkelijke uitgave ad libitum gemarkeerd) en piano vierhandig. De markering ad libitum, was toepasselijk, aangezien het werk net zo effectief was en is zonder de zangpartijen.
Het loont de moeite om de gedichten van Daumer te lezen, nl. om te zien en te horen, hoe vindingrijk Brahms ermee omging. Hij voltooide de 16 walsen tijdens een verblijf in Wenen in 1865, hoewel hun oorsprong waarschijnlijk terugging tot zijn tijd in Detmold, aan het einde van de jaren 1850. Ze werden opgedragen aan de muziekcriticus Eduard Hanslick, met wie Brahms bevriend was, en ze werden in 1867, uitgegeven. Vanwege zijn populariteit schreef Brahms zowel een gemakkelijke als een moeilijke bewerking voor piano. Er is ook zijn hier opgenomen versie voor twee piano’s van de walsen 1, 2, 11, 14 en 15, maar deze verscheen pas na Brahms’ overlijden.
De walsen op. 39 uit 1865, verbaasden de tijdgenoten van Brahms. De beroemde Hanslick, aan wie Brahms zijn walsen opdroeg, was zelfs genoodzaakt om zijn vriend te rechtvaardigen. “Brahms de ernstige, zwijgzame, ware jongere broer van Schumann, die walsen componeert! En bovendien, Noords en protestants. Wenen was de schuldige. De dansende, katholieke stad, het bolwerk van Johann Strauss, had de deugdzame Brahms besmet!”. De voorbeelden voor Brahms waren Schuberts dansen, of de 9 “Ballszenen” op. 109 en “Kinderball” op.130, beide voor vierhandig klavier, van Schumann, in dezelfde geest. De walsen zijn eenvoudig en charmant, ze hebben geen trio of langzame introductie, noch een coda zoals de walsen van Strauss, maar hebben vaak het rustiek, innemend karakter van een ländler. Ze zijn gebouwd in ABA-vorm, met twee soms verwante melodische ideeën.
Het thema van de “Geistervariationen” (Thema mit Variationen in Es-Dur für Klavier, WoO 24), het allerlaatst genoteerd thema uit 1854, van Robert Schumann, gebruikte Brahms in 1861, in zijn 10 Variaties op.23 voor vierhandig piano, afgesloten met een indrukwekkende treurmars, als hulde aan Schumann, die in 1856, overleed. De “Geistervariationen” was het laatste werk van Schumann, voor hij werd opgenomen in het psychiatrisch ziekenhuis in Bonn-Endenich. Schumann geloofde toen dat hij omringd was door geesten, die muziek voor hem speelden, zowel “wonderbaarlijk” als “afschuwelijk”. Ze boden hem de “meest magnifieke onthullingen”, maar dreigden hem ook naar de hel te sturen. Schumann noteerde op 17 of 18 februari 1854, een thema, waarvan hij zei dat het hem was gedicteerd door stemmen zoals die van engelen. Hij erkende niet dat het eigenlijk een thema was dat hij eerder had gecomponeerd, nl. het thema van de magistrale, langzame beweging van zijn Vioolconcerto uit 1853, het Concerto dat in 1933, zogenaamd tijdens een séance, “herontdekt“ werd door de zussen/violisten, Jelly d’Arányi en Adila Fachiri.
De Duitse pianiste en universiteitsrector, Silke-Thora Matthies (°1960) werd geboren in Gütersloh, waar ze opgroeide en van 1969 tot 1978, het Evangelisch Stiftisches Gymnasium (ESG) bezocht. Haar eerste muzieklessen kreeg ze op de muziekschool in Gütersloh en op de zangschool in Gütersloh bij Hermann Kreutz. Al in 1969, won ze de eerste prijs van Jugend musiziert voor haar pianospel. Op elfjarige leeftijd werd ze als jonge studente toegelaten tot de Hochschule für Musik Detmold. Ze studeerde piano in Detmold bij Renate Kretschmar-Fischer en aan de Juilliard School of Music in New York bij Joseph Kalichstein, bij Monique Haas in Salzburg en bij Andor Foldes en Pál Kadosa in Hongarije. Ze werd als beursstudent ondersteund door de Duitse National Academic Foundation, de DAAD en de Jürgen Ponto Foundation. Ze won de eerste prijs op de Gina Bachauer Competition in New York en was ook prijswinnaar van de Liszt/Bartók Competition in Boedapest, de Jeunes Musicales in Bordeaux en de Robert Casadesus Competition in Cleveland (Ohio, VS). Ze maakte talloze opnamen voor radio en televisie. Sinds 1988 treedt ze internationaal op als pianoduo met groot succes samen met Christian Köhn , met wie ze al 22 cd’s opnam. Sinds oktober 1992 is zij voltijds hoogleraar piano aan de Muziekuniversiteit in Würzburg. In oktober 2003 werd ze verkozen tot rector van de universiteit.
Christian Köhn werd geboren in Bochum en kreeg op zevenjarige leeftijd zijn eerste pianolessen. Slechts drie jaar later nam de afdeling Dortmund van de toenmalige Hochschule für Musik Westfalen-Lippe hem op als jonge student in de klas van Joseph Matthias Blome. Na de middelbare school ging hij naar Renate Kretschmar-Fischer aan de muziekacademie in Detmold, waar hij zijn opleiding gedurende nog eens acht jaar afrondde en afstudeerde met het concertexamen. Hij was een beurshouder van de “Oscar en Vera Ritter Foundation”, ontving tweemaal de sponsorprijs van de “German Music Competition”, nam deel aan de “Federal Selection of Concerts by Young Artists” en was prijswinnaar op de Internationale Schubert Wedstrijd in Dortmund.
Hij cultiveert vooral vierhandig pianospel op een of twee piano’s met zijn duo partner, Silke-Thora Matthies. Als pianoduo Matthies/Köhn waren ze prijswinnaars van de Duitse Muziekwedstrijd, de wedstrijd van de cultuurgroep in de Federatie van Duitse Industrieën (BDI) en de ARD Muziekwedstrijd in München. Ze maakten uitgebreide tournees door de Bondsrepubliek Duitsland, talrijke Duitse radiostations voerden met hen studioproducties uit en brachten composities van hedendaagse componisten in première. Tegelijkertijd werkt Christian Köhn als uitgever van pianoduo- en solo edities voor Bärenreiter-Verlag Kassel.
Inhoud:
Academic Festival Overture, op.80 (arr. four hands)
Ein deutsches Requiem (A German Requiem), op.45 (arr. piano 4 hands)
21 Hungarian Dances, WoO1 (piano duet)
18 Liebeslieder-Walzer, op.52a (piano 4 hands)
15 Liebeslieder-Walzer, Neue, op.65a (piano 4 hands)
Piano Concerto no.1 in D minor, op.15 (arr. four hands)
Piano Concerto no.1 in D minor, op.15 (version for 2 pianos)
Piano Concerto no.2 in B flat major, op.83 (version for 2 pianos)
Piano Quartet no.1 in G minor, op.25 (version for piano duo by Brahms)
Piano Quartet no.2 in A major, op.26 (arr. piano four hands)
Serenade no.1 in D major, op.11 (arr. piano 4 hands)
Serenade no.2 in A major, op.16 (arr. piano 4 hands)
Sonata for 2 pianos in F minor, op.34b
Souvenir de la Russe, Sechs Fantasien für Klavier zu vier Händen
String Quartet no.1 in C minor, op.51 no.1 (arr. piano 4 hands)
String Quartet no.2 in A minor, op.51 no.2 (arr. piano 4 hands)
String Quartet no.3 in B flat major, op.67 (arr. four hands)
String Quintet no.1 in F major, op.88 (arr. four hands)
String Quintet no.2 in G major, op.111 (arr. piano 4 hands)
String Sextet no.1 in B flat major, op.18 (piano four hands)
String Sextet no.2 in G major, op.36 (piano four hands)
Symphony no.1 in C minor, op.68 (arr. four hands)
Symphony no.2 in D major, op.73 (arr. piano four hands)
Symphony no.3 in F major, op.90 (arr. piano four hands)
Symphony no.3 in F major, op.90 (version for 2 pianos)
Symphony no.4 in E minor, op.98 (arr. four hands)
Symphony no.4 in E minor, op.98 (version for 2 pianos)
Tragic Overture, op.81 (arr. four hands)
Triumphlied, op.55 (arr. four hands)
Variations on a theme by Haydn, op.56b ‘St Anthony Variations’ (two pianos)
Variations on a theme by Schumann for 4 hands, op.23
16 Waltzes, op.39 (piano, four hands)
16 Waltzes, op.39 (version for 2 pianos)
» no.1 in B major
» no.2 in E major
» no.11 in B minor
» no.14 in G sharp minor
» no.15 in A flat major
Joseph Joachim :
Demetrius Overture (arr. Brahms for piano duet)
Hamlet: Overture, op.4 (arr. Brahms for piano duet)
Henry IV Overture, op.7 (arr. Brahms for piano duet)
Franz Schubert :
4 Landler, D814 (arr. Brahms for piano duet)
17 Landler, D366
Robert Schumann :
Piano Quartet in E flat major, op.47 (arr. Brahms for piano duet)
Brahms complete Works for Piano Four Hands and Two Pianos Silke-Thora Matthies Christian Köhn 18 cd Naxos 8.501803