Martha C. Nussbaum, “De kosmopolitische traditie Een nobel maar onvolkomen ideaal”, nu in vertaling uitgegeven door Querido. Schitterend!

De kosmopolitische, politieke traditie in het westers denken begint met de Griekse cynicus, Diogenes, die op de vraag waar hij vandaan kwam, antwoordde, dat hij een wereldburger was. In plaats van zijn stamboom, stad, sociale klasse of geslacht te noemen, definieerde hij zichzelf als mens. Het inzicht dat mensen als gelijken én als wezens van onschatbare waarde zouden moeten worden behandeld, heeft in de moderne westerse politieke verbeelding veel goeds opgeleverd. In “De kosmopolitische traditie”, breidt Nussbaum deze gedachte uit en spoort ze ons aan om ons te concentreren op wat we gemeenschappelijk hebben, in plaats van op wat ons verdeelt.

De Griekse Diogenes uitte voor het eerst het woord ‘kosmopolitisch’ in de vierde eeuw voor Christus. Toen hem gevraagd werd uit welke stad hij afkomstig was, antwoordde hij nl. openhartig dat hij een wereldburger was, een kosmopoliet. De knappe stoïcijnen sloten zich nl. aan bij het idee van een unie van menselijkheid, die prioriteit kreeg boven meer lokale zaken zoals etnische of burgerlijke banden. De stoïcijnen geloofden dat ieder mens, respect afdwong op grond van zijn rationele capaciteiten. Tegen de meeste wereldbeschouwingen van hun tijd in, geloofden de stoïcijnen dat barbaren, slaven en vrouwen, allemaal waardigheid verdienden. Deze traditie van kosmopolitisme is door de eeuwen heen doorgesijpeld dankzij Romeinse denkers als Cicero en Marcus Aurelius, die door Machiavelli werd genoemd als de laatste goede keizer van Rome.

Martha C. Nussbaum volgt deze visie op het wereldburgerschap zoals die tot uiting kwam bij denkers in de Grieks-Romeinse oudheid, bij Hugo de Groot in de 17de eeuw, Adam Smith in de 18de eeuw en een aantal hedendaagse denkers. Ze onderzoekt welke spanningen er inherent aan zijn. Het ideaal suggereert dat mensen moreel handelen en gelijkwaardig zijn, terwijl er in werkelijkheid, in basale materiële behoeften moet worden voorzien voordat zij hun inherente waardigheid kunnen verwezenlijken. Welke politieke principes moeten we volgen, wetend dat in grote delen van de wereld voedseltekorten heersen, dat mensen met beperkingen geringere sociale kansen hebben, dat er onverenigbare opvattingen zijn over de pluriforme samenleving, dat asielzoekers moeten worden opgevangen? Nussbaum formuleert hierop een antwoord en pleit ervoor ook de morele rechten van dieren en de natuur te erkennen.

In haar boek “The Cosmopolitan Tradition: A Noble but Flawed Ideal” merkt Martha Nussbaum op dat het nationalisme over de hele wereld in opkomst is. In de afgelopen vijf jaar zijn nationalistische partijen die zich verzetten tegen vrijhandel en vrij verkeer, van marginale bewegingen naar mainstream partijen gegaan. Nationalisme onderhandelt over de verplichtingen van mensen jegens elkaar op basis van ras, etniciteit of zelfs religie. Door zijn aard sluit nationalisme altijd een groep mensen uit die als de ‘andere’ wordt beschouwd. Aan de andere kant omvat kosmopolitisme een uitgebreide en gevarieerde reeks overtuigingen. Alle kosmopolieten verbinden zich tot een axiomatische verbintenis dat alle mensen, ongeacht ras, religie of politieke oriëntatie, deel uitmaken van één enkele universele gemeenschap die de hele mensheid omvat.

Zoals haar boektitel suggereert, bewondert Nussbaum deze traditie van radicale gelijkheid van waardigheid voor iedereen. Toch is ze van mening dat er enkele foutieve veronderstellingen in de stoïcijnse filosofie zitten die de ontwikkeling belemmeren van een robuuster en consistenter kosmopolitisme dat op onze moderne wereld kan worden toegepast. Globalisering heeft kosmopolitisme tot een noodzaak gemaakt vanwege de toegenomen onderlinge verbondenheid van mensen uit verschillende landen.

De stoïcijnen maakten een onderscheid tussen de plichten van justitie en de plichten van materiële hulp, wat Nussbaum een splitsing van plichten noemt. Nussbaum gelooft dat er rechten van de eerste en tweede generatie zijn. Rechten van de eerste generatie bestaan uit godsdienstvrijheid en politieke vrijheid, terwijl rechten van de tweede generatie sociale en economische goederen zijn. Nussbaum stelt dat beide aanzienlijke middelen nodig hebben om te handhaven, en daarom zijn beide even waardevol. Stoïcijnen gaan er ten onrechte van uit dat de rechten van de eerste generatie vrij zijn om af te dwingen. Zoals Nussbaum opmerkt, komt een rechtsstelsel echter niet tot stand zonder aanzienlijke kosten.

De stoïcijnen geloofden ook in een al te veeleisende theorie van menselijke waardigheid, een theorie waarin materiële bezittingen niet vereist zijn. Toen Alexander, Diogenes benaderde en alles aanbood wat hij wilde, verzocht Diogenes, Alexander eenvoudig om uit zijn licht te stappen. Dit verhaal is representatief voor de mening van de stoïcijnen over materiële bezittingen, het enige dat een echte stoïcijn nodig heeft, is zijn waardigheid. Stoïcijnen erkennen onvoldoende het belang van materiële goederen om een bloeiend en deugdzaam leven mogelijk te maken. Een stoïcijn, Seneca, legde uit dat als een slaaf een vrije ziel heeft, zijn uiterlijke slavernij er niet toe doet, omdat hij innerlijk vrij zal zijn. Nussbaum vindt deze positie, net als de meeste moderne waarnemers, onhoudbaar. Zelfs als iemand een Herculisch karakter heeft, zullen de weeën van fortuin en ontbering iemands gevoel van waardigheid aantasten.

Nussbaum beweert dat het stoïcijns geloof in de ontembare menselijke geest, bewonderenswaardig is, maar tot veel ongemakkelijke conclusies leidt. De stoïcijnen beschouwen materiële rijkdom bijvoorbeeld als een neutraal goed, niet inherent slecht of inherent goed. Maar aangezien voor de stoïcijnen deugd alles is wat nodig is voor een goed leven, wordt het verlangen naar materiële goederen beschouwd als tijdverspilling. Dit standpunt, hoewel principieel, heeft perverse conclusies. Oude stoïcijnen veroordelen mensen in armoede als arm van geest, simpelweg omdat ze een voldoende comfortabel leven willen. Dit lijkt bizar voor de moderne lezer die meer sympathie heeft voor armoedebestrijding.

In de hoofdstukken over het denken van Hugo de Groot en Adam Smith, stelt Nussbaum, dat beiden naar een meer medelevend en holistisch kosmopolitisme toewerkten dan de ruige stoïcijnen. Grotius doordrenkte de stoïcijnse traditie met een besef en respect voor naties als loci van menselijke autonomie, terwijl Smith het belang erkende van materiële hulp zoals gezondheid en onderwijs als voorwaarden voor een bloeiend leven. In de overige hoofdstukken richt Nussbaum haar aandacht op beleid in de moderne wereld, waarbij ze zich meer richt op principes die een beleidskader rechtvaardigen. Na de radicale implicaties van universele menselijkheid te hebben geschetst, pleit ze voor een non-interventionistische benadering van buitenlands beleid. Ook beschouwt ze buitenlandse hulp als ineffectief. In plaats daarvan adviseert ze voorzichtige hulp op kritieke gebieden, maar een strikte vermijding van het cultiveren van de tirannie van expertise zoals beschreven door econoom William Easterly. Nussbaum heeft niet het idee dat het verlagen van de tarieven de ontwikkelingslanden zou kunnen helpen zonder inbreuk te maken op de soevereiniteit van een land.

Ten slotte vat Nussbaum een idee samen dat ze al geruime tijd verdedigt, de capaciteitenbenadering. Ontevreden met traditionele benaderingen voor het meten van welzijn, zoals het BBP, ontwikkelde Nussbaum een meer holistische benadering. Ze somt 10 capaciteiten op die politieke orden minimaal zouden moeten kunnen garanderen voor hun inwoners. Deze omvatten het leven, lichamelijke gezondheid, lichamelijke integriteit, zintuigen, verbeelding en denken, emoties, praktische rede, verwantschap, andere soorten, en spel en controle over iemands omgeving door middel van politieke en materiële middelen. Nussbaum herhaalt haar eerdere kritiek op de stoïcijnen over de splitsing van taken en bevestigt opnieuw de gelijkheid van burgerlijke en politieke rechten met sociale en economische rechten. Nussbaum erkent dat de capaciteitenbenadering geen reden biedt voor andere behoeften,

Nussbaum hanteert in haar boek een interdisciplinaire benadering door gebruik te maken van elementen uit de filosofie, intellectuele geschiedenis en internationaal beleid. Ze heeft een zeer leesbaar en toegankelijk werk geschreven dat een uitstekend overzicht geeft van de stoïcijnse idealen van het kosmopolitisme en de impact die het had op verlichtingsdenkers. Hoewel Nussbaum het niet eens is met het stoïcijns standpunt, etaleert ze een immense kennis van elke denker die ze bespreekt, inclusief hun filosofische meningen, maar ook hoe hun persoonlijke leven hun wereldbeeld heeft beïnvloed. “The Cosmopolitan Tradition. A Noble but Flawed Ideal”, opgedragen aan Miriam Griffin (1935-2018), tutor of ancient history at Somerville College aan de University of Oxford, werd vertaald door Jan Willem Reitsma.

Martha C. Nussbaum De kosmopolitische traditie Een nobel maar onvolkomen ideaal 343 bladz. uitg. Querido Facto ISBN 9789021461182

https://www.stretto.be/2021/11/19/massimo-pigliucci-de-stoicijnse-gids-voor-geluk-het-zakboekje-van-epictus-herverteld-voor-het-moderne-leven-en-hoe-word-je-een-stoicijn-twee-inspirerende-en-verrijkende-uitgaven-van-uitge/