Jan Huijbrechts, “De botten van Bach, een cultuurgeschiedenis van de menselijke schedel”, een heel, heel bijzondere uitgave van Ertsberg.

Waarom stonden er doodshoofden op piratenvlaggen? Waar zijn de schedels van beroemde componisten zoals Mozart, Haydn en Beethoven, gebleven? Waarom gebruikten de Bulgaren het hoofd van een graaf van Vlaanderen als drinkbeker? Hingen de Kelten de afgehakte hoofden van hun verslagen tegenstanders op aan hun paarden? Bereidde een Romeinse keizerin de weg voor de forensische wetenschap? In “De botten van Bach”, vertelt Jan Huijbrechts de wervelende en fascinerende geschiedenis van de mensheid aan de hand van…de schedel. Een fantastisch boek. Niet te missen!

Boudewijn (1171-1205) was als Boudewijn IX, van 1194 tot 1205, graaf van Vlaanderen, als Boudewijn VI graaf van Henegouwen, en hij was de eerste keizer van het Latijns Keizerrijk van Constantinopel. Volgens verhalen zou de tsaar van Bulgarije, Kaloyan, ook bekend als Johannitsa, uit zijn schedel wijn hebben gedronken zoals ook gebeurde met de Byzantijnse keizer Nikephoros I., de Byzantijnse keizer van 802 tot aan zijn dood in 811, na de Slag bij Pliska.

De Weense arts, Franz Joseph Gall (1758-1828), was gefascineerd door de verschillen in menselijk gedrag. Hij stelde dat de menselijke geest zich in het brein bevond en dat geestesziekten, hersenaandoeningen waren. Door aan de schedel te voelen kon men moordzucht, agressie en andere eigenschappen lokaliseren, een wetenschap die later bekend werd onder de naam, frenologie. Dat bleek weliswaar een dramatische misvatting, waardoor Gall uiteindelijk in de vergetelheid raakte. Galls denkbeelden raakten wel alle gebieden van de maatschappij, van de geneeskunde tot de kunst (hij correspondeerde bv. met de pianiste, Nanette Streicher, een vriendin van Beethoven), ze drongen uiteindelijk door tot de rechtszaal, en effenden de weg voor de antropologie en de neuropsychologie.

De frenologie vond weliswaar het meeste gehoor in Engeland, waar de heersende klasse het gebruikte om de inferioriteit van de gekoloniseerde bevolking (inclusief de Ieren!) te rechtvaardigen. In de Verenigde Staten werd de frenologie erg populair tussen 1820 en 1850. Huijbrechts boek is daarom ook een heel interessant tijdsdocument. Het gaat nl. ook over hoezeer wetenschap en kennis ingebed waren en bleven in het geheel van maatschappelijke processen, de ‘rijpheid’ en ontvankelijkheid van de burgers voor nieuwe ideeën, de mate van denkvrijheid, de macht en de positie van de Kerk, en de aard van de regering. Het is trouwens ondenkbaar om wetenschappelijke ontwikkelingen hiervan af te zonderen. Dat gold en geldt voor de 18de–  en 19de – eeuw, net zoals dat geldt voor de 21ste eeuw. Het is trouwens ook een verhaal over hoe kennis omging en omgaat met macht, en hoe macht omgaat met kennis!

Jan Huijbrechts gidst u aan de hand van verhalen over beroemde en minder beroemde schedels door de wondere wereld van koppensnellers, craneokleptomanen, grafrovers en osteopaten. Daarbij ontbreken beroemdheden als Shakespeare, Goethe en Lord Byron niet, evenmin als Edgar Allan Poe, Herman Melville en Arthur Conan Doyle. In zijn meer dan aanstekelijk boek leest u o.a. over in cederolie gebalsemde schedels en Romeinse koppensnellers, de Romeinse keizerin Julia Agrippina, de zuster van Caligula en de moeder van Nero, als een voorloper van de forensische wetenschap, koppensnellen als een mondiaal verschijnsel, relikwieën, Simon Sudbury (ca. 1316-1381), de aartsbisschop, die na 630 jaar zijn gezicht terugkreeg (foto), de kunst van de dissectie, de onthoofde piraat Klaus Störtebeker, Dietz von Schaumburg & Antoine Lavoisier, over memento mori- en vanitas-schilderijen, schedelbekers en drinkschalen, en over de schedel van Oliver Cromwell. Het parlement van Charles II beval nl. de opgraving van de overblijfselen van Cromwell uit Westminster Abbey, naast die van andere regicides (koningsmoordenaars), waaronder John Bradshaw en Henry Ireton, voor postume executie in Tyburn. Nadat ze waren opgehangen van ‘s morgens tot vier uur’ ‘s middags, werden de lichamen in stukken gesneden en hun hoofden gespietst op zes meter hoge pieken boven het Palace of Westminster…

Hierna vervolgt Jan Huijbrechts met de akelige iconografie van de dood, van Jolly Roger (de vlag van piraten) tot de monsterachtige Waffen SS en de “Wunderkammer” van Frederik Ruysch. Frederik Ruysch (1638-1731) was een geniale, Nederlandse anatoom, zoöloog en botanicus, die het anatomisch ontleden en prepareren tot wetenschappelijke kunst verhief. Hij ontwikkelde nieuwe conserveringstechnieken en vervaardigde duizenden anatomische preparaten, zodat het menselijk lichaam beter kon worden bestudeerd en belangrijke nieuwe medische kennis werd opgedaan. Ruysch hervormde het onderwijssysteem voor vroedvrouwen in Amsterdam door een examen verplicht te laten stellen. Verder is hij bekend door de ontdekking van kleppen in het lymfevatenstelsel en de arteria centralis oculi, de fascinerende slagader van het oog. Hij was professor anatomie en hoogleraar plantkunde in Amsterdam en een van de belangrijkste anatomen van de 17de – en 18de  eeuw.

Na dit alles, vervolgt de auteur zijn boek over de verdwenen wijsvinger en de schedel van Descartes, de hersenen van Voltaire, de wonderlijke tanden van Mozart, Franz Joseph Gall, Joseph Haydn en de kleptomane frenoloog, Carl Gustav Carus en de ‘foute’ frenologie, de schedel(s) van Friedrich Schiller en de globe trotterende schedel van de Engels-Amerikaanse filosoof, vrijdenker en politiek schrijver, Thomas Paine (1737-1809) (foto). Carl Gustav Carus (1789-1869) (foto) leek voorbestemd voor de wetenschap. Van 1804 tot 1810 studeerde hij natuurwetenschappen, filosofie en medicijnen aan de Universiteit van Leipzig en vervolgens werkte hij in een kraamkliniek, om in 1814 hoogleraar verloskunde te worden aan de Hebammenschule in Dresden. Hij zou al snel een vooraanstaand man in zijn vakgebied worden. Later maakte hij ook naam met diverse wetenschapsfilosofische werken, waarmee hij uitgroeide tot een belangrijke vertegenwoordiger van de door Alexander von Humboldt beïnvloede, legendarische Duitse ‘Naturphilosophie’. Daarbij liep hij met sommige van zijn theorieën vooruit op latere wetenschappelijke concepten zoals de recapitulatietheorie en de…psychoanalyse. Carus hield zich verder bezig met dierfysiologie.

Om u een idee te geven hoe interessant dit boek wel is, vervolgt Jan Huijbrechts met zijn uitweidingen over Indianenschedels voor het Army Medical Museum, Cesare Lombroso en de crimineel-antropologische school, Johann Sebastian Bach en de eerste poging tot craniofaciale reconstructie, Ned Kelly, geëxecuteerd door ophanging, de Piltdownschedel, zogenaamd delen van een schedel en een onderkaak, gevonden door de amateur-paleontoloog, Charles Dawson, in 1912 in Piltdown in East Sussex (de beroemdste vervalsing aller tijden), de ferlerne Kopf (het verloren hoofd) van Mata Hari, en de verloren gewaande collectie van de machtige schilder, Gabriël Cornelius Ritter von Max, in het fenomenaal “Reiss-Engelhorn-Museum” in Mannheim.

De Italiaanse criminoloog en grondlegger van de positivistische stroming in de criminologie,  Cesare Lombroso (1835-1909) (foto), heeft op zijn beurt nu een slechte naam in de wetenschap. Hij wordt nl. altijd in verband gebracht met stigmatisering en schedelmetingen. Toch was Lombroso ook een van de eerste verdedigers van een meer humane behandeling van gevangenen, juist omdat zij geen 100 % schuld droegen aan hun misdadigheid. Hij verdedigde daarentegen de humane behandeling van criminelen door te pleiten voor rehabilitatie en tegen lijfstraffen. Lombroso’s werk kwam in de verdrukking door zijn sociaal-darwinistische instelling, en in het bijzonder, door het genetisch concept van de evolutie als “vooruitgang” van “lagere levensvormen” naar “hogere levensvormen”, en zijn aanname dat de meer “vooruitstrevende” menselijke eigenschappen, hen in staat zouden stellen vredig samen te leven binnen een hiërarchisch georganiseerde maatschappij. In een poging misdaad te voorspellen aan de hand van schedelvormen en andere fysieke kenmerken van “misdadigers”, zou Lombroso een nieuwe pseudowetenschap van forensische frenologie scheppen, terwijl hij in feite een pionier was in de wetenschappelijke criminologie en zijn werk één van de pijlers was van de niet omstreden eugenetica, selectieve voortplanting of rasverbetering, aan het begin van de 20ste eeuw.

De term “eugenetica” werd in 1883 voor het eerst gebruikt door Francis Galton (1822-1911) (foto), een halve neef van Charles Darwin, ter verwijzing naar het gebruik van selectief fokken van dieren of mensen, om een soort in de loop van generaties, te verbeteren, specifiek met betrekking tot erfelijke kenmerken. Binnen enkele jaren maakte Galton weliswaar onderscheid tussen positieve eugenetica, het aanmoedigen van de meest geschikten tot meer voortplanting en negatieve eugenetica, en het ontmoedigen of verhinderen van de minder geschikten om zich voort te planten. Helaas droeg dit bij tot het Sociaal darwinisme, een stroming in de sociale wetenschappen aan het einde van de 19de eeuw, die begrippen uit de evolutiebiologie toepaste op de sociale omgeving. Sterk uiteenlopende, elkaar vaak tegensprekende ideeën over het toepassen van het principe van “survival of the fittest” (overleven van de best aan de omgeving aangepaste) op de menselijke maatschappij, waren kenmerkend voor deze stroming. Het sociaal darwinisme was een vorm van evolutionisme waarbij werd aangenomen dat er geen sprake is van toeval, maar dat er een telos is, een doel, waar de evolutie naartoe beweegt.

Het sociaal darwinisme leverde een ideologische rechtvaardiging voor de sociale ongelijkheid die het kapitalisme met zich meegebracht had: deze zouden het gevolg zijn van de erfelijke minderwaardigheid van de armen en de erfelijke voortreffelijkheid van de rijkere klassen, die bij een systeem van laisser-faire het best tot uitdrukking zouden komen. Toegepast op volkeren en rassen werd het een rechtvaardiging voor racisme en imperialisme. De ideeën van eugenetica en sociaal darwinisme werden in de jaren ‘30 op gruwelijke wijze gebruikt voor racistisch-politieke doeleinden, met name door Hitler. Zijn politiek wereldbeeld voegde op selectieve wijze elementen uit de eugenetica en het sociaal darwinisme toe aan haar gedachtegoed. Het kerngeloof was dat er in de loop der evolutie, superieure rassen en mindere of gedegenereerde rassen ontstaan waren. Dit was wezenlijk niet afwijkend van het gebruik dat er in het imperialisme gemaakt werd van deze doctrines. Het Duits ras was het verst ontwikkeld en had volgens Hitler de plicht om de vermeende mindere rassen te onderwerpen of uit te roeien zoals in de dierenwereld gebeurde, met als gevolg de genocide van door de nazi’s als schadelijk beschouwde groepen tijdens de onmetelijke gruwel van de holocaust. De associatie met nazisme bracht eugenetica en sociaal darwinisme nog meer in diskrediet. Desondanks zou selectief gebruik van sociaal darwinistische ideeën voor politieke doeleinden, ook nog na de Tweede Wereldoorlog, tot gedwongen sterilisatieprogramma’s leiden in o.a. Australië en India… Dit boek mag u niet missen!

Jan Huijbrechts (°1962) is master Algemene Cultuurwetenschappen en schreef een twintigtal militair-historische studies en twee alternatieve Antwerpse stadsgidsen. Hij werkte mee aan Onsterfelijk in uw steen, over soldatengraven en WO I. In augustus 2019 verschenen bij Vrijdag, twee boeken over de complexe oorlogsgeschiedenis van de Scheldestad Antwerpen 14-18 en Antwerpen 40-45 met o.a. tientallen nooit eerder gepubliceerde foto’s.

Jan Huijbrechts De botten van Bach een cultuurgeschiedenis van de menselijke schedel 386 bladz. uitg. Ertsberg ISBN 9789464369687

https://ertsberg.be/boek/de-botten-van-bach/