“Jan Pieterszoon Sweelinck, The Art of Variation – Secular Cycles”, door Fabio Antonio Falcone, klavecimbel, op het label Challenge Classics. Magnifiek!

De Gouden Eeuw van de Nederlandse muziek bracht veel componisten en musici voort. Jan Pieterszoon Sweelinck (1561-1621), tijdgenoot van Rubens en Monteverdi, transformeerde daarbij Amsterdam tot het middelpunt van de klaviermuziek, hoofdzakelijk voor orgel, en kreeg er de bijnaam, “de Amsterdamse Orpheus”.

Sweelincks reputatie had ook betrekking op zijn expertise op het gebied van orgelbouw. In de loop van zijn leven werd hij meermalen aangezocht om te adviseren bij en keuringen te verrichten van nieuwe of gerestaureerde orgels. Tegenwoordig wordt Sweelinck weliswaar niet alleen beschouwd als een van de beroemdste organisten, maar ook als een van de belangrijkste componisten van zijn tijd en de laatste grootmeester van de Nederlandse en Vlaamse polyfonie. Zijn werk is niet denkbaar zonder Venetiaanse en vooral Engelse voorbeelden. Hoewel hij niet veel reisde, bleef hij zijn hele leven verbazend goed op de hoogte van de formele en stilistische ontwikkelingen van de muziek.

Ondanks zijn roem en belang is er geen enkel werk voor klavierinstrument bewaard gebleven in een gesigneerde bron, zelfs niet in een door de componist geautoriseerd exemplaar. Zijn klavierwerken zijn bewaard gebleven in een dertigtal verspreide en niet altijd even betrouwbare handschriften. Dit oeuvre is verre van compleet en de kopieën dateren meestal van na de dood van de componist. Het is dankzij Sweelincks pedagogische activiteit en zijn talrijke leerlingen dat de composities bewaard zijn gebleven.

Terwijl de klaviermuziek reeds bloeide in Italië en tegen het einde van de 16de  eeuw, ook in Engeland, lieten organisten en klavecinisten in Nederland weinig sporen na. Maar, met Jan Pieterszoon Sweelinck kwam daar abrupt verandering in. Hij verwierf al snel internationale faam. Reeds tijdens zijn leven verschenen veel van zijn vocale werken in druk en verspreidden zich over geheel Europa, en hij onderhield contacten met de elite uit Amsterdam, waaronder Huygens, Vondel en Hooft. Sweelinck verbond in zijn klaviercomposities, de sublieme variatiekunst en de virtuoze stijl van de Engelse virginalisten met de Spaanse orgelstijl en, vooral in zijn toccata’s en fantasia’s, die van Italiaanse meesters als Andrea Gabrieli, de organist van de San Marco en Claudio Merulo. Vooral uit noordelijk Duitsland stroomden leerlingen naar Amsterdam toe om bij Sweelinck het orgelspel en compositie te leren en in het voorjaar 1613, ontving Sweelinck bezoek van belangrijke Engelse musici als Orlando Gibbons, Peter Philips en John Bull. Van John Bull is trouwens een fuga op een thema van Sweelinck bekend, en in het beroemd (handgeschreven) “Fitzwilliam Virginal Book”, dat rond 1600, werd samengesteld uit 297 composities voor het virginaal, werden daarenboven 4 composities van Sweelinck opgenomen.

De klaviermuziek van Johann Sebastian Bach, de laatste improvisator van de Noord-Duitse koraalfantasie, ging in rechtstreekse lijn terug tot Sweelinck. Johann Adam Reincken uit Hamburg en Dieterich Buxtehude uit Lübeck, waren immers leerlingen van Sweelincks oud-leerling, Heinrich Scheidemann. Sweelincks andere, belangrijkste, Duitse leerlingen, naast Scheidemann, waren Samuel Scheidt, Ulrich Cernitz, Andreas Düben, Matthias Leder, Jacob Praetorius II, Johann Praetorius, Gottfried Scheidt, Melchior Schildt, Paul Siefert en Johannes Zornicht. Op een bepaald moment waren trouwens alle organistenplaatsen van de grote stadskerken van Hamburg, bezet door oud-leerlingen van Sweelinck. Ook de zogeheten ‘Abendmusiken’ van Sweelincks ‘kleinzoon-leerling’, Dietrich Buxtehude, de beroemdste vertegenwoordiger van de Noord-Duitse Orgelschool, en Franz Tunder (Buxtehude’s schoonvader),  in de Marienkirche in Lübeck, was gebaseerd op de openbare concerten van Sweelinck  in de Oude Kerk in Amsterdam.

In de overgangsperiode van Renaissance naar Barok, ontwikkelden zich binnen de instrumentale muziek, vormen voor het klavier uit de polyfonie (ricercare-fuga) en improvisatie (toccata’s en preludiums), en vormen, gebouwd op bestaande thema’s, voortgekomen uit de vocale muziek met cantus firmus. De overgang van ricercare naar fuga, werd ontwikkeld vanuit het variatieprincipe, waarbij de diverse thema’s variaties waren van elkaar, van Frescobaldi, en het Sweelinck-type van de Fantasia, het vasthouden aan één thema. Het fuga-type van Sweelinck werd door zijn leerlingen naar Noord- en Midden-Duitsland overgebracht. Het variatieprincipe van Frescobaldi daarentegen, werd door zijn leerling, Froberger, in Zuid-Duitsland geïntroduceerd, en verder ontwikkeld door o.a. Johann Kaspar Kerll. De vormen, gebouwd op bestaande thema’s waren de koraalvoorspelen en liedvariaties en basso ostinato-vormen, chaconne en passacaglia. Sweelinck ontwikkelde de koraalvariatie en o.a. Buxtehude, ontwikkelde de koraalfantasie.

Onder Sweelincks stukken voor klavierinstrumenten, vormen de variatiecycli een belangrijke groep. Ze bestaan uit variaties (koraalvariaties) op koraalmelodieën, kerkelijke liederen, (Geneefs psalter en lutherse liederen),  maar ook op wereldlijke melodieën en dansliedjes, met name, 8 Variatiereeksen op wereldlijke liederen, waaronder de hier opgenomen, “Unter der Linden grune”, “Esce Mars?”, “Ich für mich uber Rheine” en “Mein junges Leben hat ein Endt”. Deze laatste zijn ongetwijfeld de meest luchtig en lichtste werken, die Sweelinck ooit heeft gecomponeerd en laten de soms humoristische kant van de componist zien. Door de stijl, compositorische perfectie en eenheid, lijkt het erop dat Sweelinck de meeste van zijn klavierwerken in de laatste twee decennia van zijn leven heeft gecomponeerd.

De variatiereeksen van Sweelinck worden gerekend tot één van zijn belangrijkste werken voor klavecimbel. Opmerkelijk genoeg zijn tijdens Sweelincks leven geen klavierwerken voor orgel of klavecimbel uitgegeven. Wel verzorgde zijn oud-leerling, Samuel Scheidt (foto) met als titel, “Tabulatura. Fantasien mit 3. Stimmen durch alle Tonos von J.P. Sweelinck Organisten zu Amsterdam komponiert und von Samuele Scheid Hallense kologirt”, de uitgave van een verzameling van driestemmige fantasieën. De hier opgenomen 4 variaties met als titel  “Ballo del granduca” wordt zelfs toegeschreven aan Samuel Scheidt. Sommige van zijn leerlingen, zoals Samuel Scheidt, voegden nl. variaties toe aan Sweelincks composities, zoals in de eveneens hier opgenomen, “Pavana Hispan ica”, een reeks afwisselende variaties van zowel Scheidt als Sweelinck. De compositie “Ballo del granduca” was gebaseerd op het thema van een dans uit 1589, getiteld “O che nuovo miracolo”, een intermedio uit de komedie, “Intermedi della Pellegrina”, gecomponeerd door Emilio de’ Cavalieri, ter gelegenheid van het huwelijk van Ferdinando I de’ Medici met Christina van Lotharingen. Dit thema werd later bekend als “Aria di Fiorenza” of “Ballo del Granduca”.

De klavecinist, Fabio Antonio Falcone, studeerde bij Bob van Asperen, bij Maria Luisa Baldassari en Jesper Bøje Christensen in Italië, en bij Francis Biggi en Kenneth Weiss in Zwitserland. Hij is hoogleraar klavecimbel en basso continuo en maakt als assistent deel uit van het onderzoeksteam Didactiek van Kunst en Beweging van de universiteit van Genève. Als houder van een “Master’s degree in klavecimbel en basso continuo” van het Conservatorium van Amsterdam, een “Master’s degree in gespecialiseerde muzikale interpretatie: middeleeuwse en renaissancemuziek”, evenals een “Master’s degree in Musical Pedagogy” van de Haute École de Musique de Genève, richt zijn huidig onderzoek zich op de individualisering van didactische systemen en onderwijspraktijken voor klavecimbel en basso continuo, uitgaande van de didactische analyse van historische bronnen, met bijzondere aandacht voor de articulatie tussen kenniswetenschappers en expertkennis bij de constructie van expertise in klavierimprovisatie. Fabio Antonio Falcone is een gedreven musicus die zich toelegt op het renaissance- en vroegbarok repertoire en de 16de-eeuwse Italiaanse muziek voor klavecimbel. Op deze cd bespeelt hij het Joannes Ruckers-klavecimbel (1632/1745), uit het Musée d’art et d’histoire, in Neuchâtel in Zwitserland.

Tracklist:

Ballo del granduca SwVW 319

Pavan Philippi SwVW 329

Mein junges Leben hat ein Endt SwVW 324

Unter der Linden grune SwVW 325

Ich fuhr mich über Rheine SwVW 322

Pavana Hispanica SwVW 327

Soll es sein SwVW 330

Von der Fortuna werd ich getrieben SwVW 320

Esce mars SwVW 321

Paduana Lachrimae SwVW 328

Malle Sijmen SwVW 323

Allemand Gratie SwVW 318

Jan Pieterszoon Sweelinck The Art of Variation – Secular Cycles Fabio Antonio Falcone, harpsichord cd Challenge Classics CC 72926″Unter der Linden grune”

https://www.stretto.be/2021/08/11/nunc-dimittis-music-from-the-duben-collection-door-dominik-worner-en-kirchheimer-dubenconsort-op-het-label-passacaille/

https://www.stretto.be/2017/06/12/de-geboorte-van-de-opera-aan-het-hof-van-de-medici/