“Ottorino Respighi, Orchestral Works”, door het Orquestra Sinfônica do Estado de São Paulo en het Orchestre Philharmonique de Liège o.l.v. John Neschling, op het label BIS.

Deze 7-SACD-collectie bevat opnames gemaakt door de in Brazilië geboren dirigent John Neschling van de orkestwerken van Ottorino Respighi (1879-1936), naast Puccini, de bekendste Italiaanse componist uit de eerste helft van de twintigste eeuw. Deze opnames worden alom geprezen door de pers, waaronder BBC Music Magazine, die ze terecht omschreef als ‘het beste overzicht ooit van de orkestraal oeuvre van de componist, uitgevoerd door één enkele dirigent’.

De Romeinse trilogie is een cyclus van drie symfonische gedichten in suitevorm, waarin de stad Rome centraal staat. Het betreft Fontane di Roma (Fonteinen van Rome), Pini di Roma (Pijnbomen van Rome) en Feste romane (Romeinse feesten). Deze symfonische gedichten maakten Respighi’s naam onsterfelijk. Respighi’s fascinatie voor de Eeuwige Stad, waar hij sinds 1913 woonde, komt nergens beter tot uiting dan in de drie symfonische gedichten die de zogenaamde Romeinse Trilogie vormen.

De Sinfonia Drammatica uit 1914 toont nog de blijvende invloed van Brahms en Franck. Maar slechts een jaar later schudde hij eindelijk de ketenen van de romantiek van zich af en bood hij een eerste glimp van het opmerkelijk kleurgebruik dat al snel het kenmerk van zijn orkestcomposities zou worden. Misschien wel het bekendste deel van de trilogie is gewijd aan de Zwitserse den, een iconische boom die een kenmerkend kenmerk van de stad was – en nog steeds is. Niet toevallig, toen Respighi in 1930 zijn droomhuis op Monte Mario betrok, noemde hij het “Villa i Pini”. Volgens zijn vrouw Elsa, hielpen de hoge pijnbomen die de tuin van de villa beschaduwden, hem de gemoedsrust te vinden waar hij al zijn hele leven naar op zoek was.

In zijn ‘Pini di Roma’ uit 1923 beschreef Respighi vier locaties in de Eeuwige Stad, elk met een andere historische achtergrond. De delen zijn “I pini di Villa Borghese” (kinderen spelen rond de bomen en we horen hen dansen, spelen en springen), gevolgd door “Pini presso una catacomba”, een serene en sombere scène alsof ze letterlijk uit de catacomben komt, daarna “I pini dei Gianicolo” (Janiculum), muziek die de nachtelijke sfeer weergeeft. In dit stuk moet men trouwens in de orkestversie met behulp van een bandopname, een nachtegaal laten zingen. Als laatste, “I pini della Via Appia”, waarin Respighi de Romeinse legioenen verklankt die ’s ochtends langs de Via Appia de stad uittrekken.

“Fontane di Roma”, P106 werd gecomponeerd tussen 1914 en 1916 nadat Respighi zich in 1913 gevestigd had als professor voor compositie aan het Liceo Musicale di Santa Cecilia in Rome. Rome was toen het centrum van het Italiaans orkestleven, dat in Italië, traditioneel in de schaduw stond van de dominante rol van de opera. Het succes van deze compositie spoorde Respighi aan verder te gaan met componeren voor orkest. In 1919 werd het Liceo omgedoopt tot het conservatorium Santa Cecilia, en Respighi werd in 1923 directeur. Tijdens deze (administratieve) erebaan die hij drie jaar uitoefende componeerde hij “Pini di Roma” en met het wereldwijd succes van deze suite werd hij rijk.Respighi and the Twin Fountains of Valle Giulia, Rome - Walks in Rome (Est.  2001)

La fontana di Valle Giullia all’alba is een muzikale beschrijving van deze fonteinen tijdens het ochtendgloren. Ten tijde van deze compositie lagen deze fonteinen nog in een rustige pastorale omgeving, maar ze zijn nadien opgeslokt door een gedeelte van de voorstad van Rome. De muziek ontwaakt langzaam. We horen murmelende strijkersfiguren en in de verte beschrijft Respighi het passeren van het vee dat in de ochtendmist naar de wei wordt gedreven.

De majestueuze Fontana del Tritone aan de Piazza Barberini horen we in het fel zonlicht van de ochtend. Respighi haalde zijn inspiratie uit het eerste boek van Ovidius’ Metamorfosen, evenals de maker van deze fontein, Gian Lorenzo Bernini. Midden op de dag speelt zich deze hommage aan de Trevi fontein af. De bescheiden fontein, die op de top van een heuvel is gebouwd die over de Sint Pieter kijkt, wordt in dit deel beschreven tijdens de zonsondergang. Men hoort de zachte avondbries, een aantal gracieuze vogels zingen en de sterren fonkelen.

Antiche Danze ed Arie zijn drie orkestsuites, bestaande uit transcripties van originele stukken voor luit. Naast een beroemde componist en dirigent was Respighi nl. ook musicoloog. Zijn interesse in Italiaanse muziek uit de 16de -, 17de – en 18de eeuw bracht hem ertoe om werken te componeren die waren geïnspireerd op muziek uit deze perioden. De Suite No. 1, P 109 werd gecomponeerd in 1917. Het was gebaseerd op Renaissance luitstukken van Simone Molinaro, Vincenzo Galilei (de vader van Galileo Galilei) en anonieme componisten. De Suite nr. 2, P 138 werd gecomponeerd in 1923. Het was gebaseerd op stukken voor luit, aartsluit en gamba van Fabritio Caroso (“Laura soave”), Jean-Baptiste Besard (“Danza rustica”), Bernardo Gianoncelli (“Bergamasca”) en een anoniem componist (“Campanae parisienses”). Het bevat ook een aria toegeschreven aan Marin Mersenne.

De Suite nr. 3, P 172 werd gecomponeerd in 1932. Deze verschilde van de vorige twee doordat het alleen voor strijkers was gearrangeerd en de stemming over het algemeen eerder melancholisch was. Een opmerking van de componist in de gedrukte partituur stelt dat het werk ook kan worden uitgevoerd door een strijkkwartet, waarbij de contrabas partij dan wordt weggelaten. Het is gebaseerd op luitliederen van Besard, een stuk voor barokgitaar van Ludovico Roncalli, en luitstukken van Santino Garsi da Parma en andere anonieme componisten.

Zijn transcripties van werken uit de barokperiode getuigden van zijn grote muzikale verfijning en zijn een voorbeeld van de manier waarop mensen zich aan het begin van de 20e eeuw durfden aan te passen aan de huidige smaak. Zijn originele composities, of het nu symfonische gedichten, balletten of symfonische werken zijn, vragen vaak om een groot orkest, soms met de toevoeging van talrijke percussie-instrumenten, piano, orgel en zelfs, in Pini di Roma, een grammofoon, en presenteren een synthese van de muzikale tradities van zijn geboorteland Italië en hedendaagse romantische, impressionistische en neoklassieke trends, terwijl hij resoluut gesloten bleef voor modernistische ontwikkelingen en atonaliteit. Respighi’s weelderige klankenpalet en de geest die zijn partituren vult, zouden een weerklank vinden in de filmmuziek van Hollywood, en John Williams beschouwt hem als een van zijn belangrijkste invloeden.

Het succes van Respighi’s ‘Romeinse Trilogie’ bezorgde de componist internationale bekendheid als een uitstekende orkestrator. Een neveneffect hiervan waren de vele orkesttranscripties, waarvan enkele, gerealiseerd in 1929-1930 in opdracht van vooraanstaande dirigenten als Arturo Toscanini en Serge Koussevitzky (foto) voor hun Amerikaanse orkesten. Respighi’s brede muzikale smaak omvatte zijn interesse in oude muziek die er waarschijnlijk toe heeft bijgedragen dat hij de taak op zich nam om o.a. orgelwerken van Bach te transcriberen of ‘orkestinterpretaties’ te creëren, zoals hij ze zelf noemde. Tot de Bach-werken behoren de ’interpretazione orchestrale’ van Bachs fenomenale Passacaglia in C klein BWV 582, die Leopold Stokowski reeds een paar jaar eerder had georkestreerd, en Bachs prelude en fuga in D BWV 537. Beide werden door Respighi gearrangeerd met orkestrale kracht, strijkers, drievoudige houtblazers, basklarinet, contrafagot, vier hoorns, drie trompetten, drie trombones, tuba, pauken en piano vierhandig, voor de prelude en fuga. De partituur voor de Passacaglia vraagt zelfs om nog meer krachten, inclusief een orgel.

Respighi vergeleek Bachs originelen immers met ‘een kathedraal die uitsluitend van klank is gebouwd’, een beschrijving die evenzeer gold voor zijn eigen arrangementen. De Russische dirigent, Serge Koussevitzky (1874-1951) was de opdrachtgever geweest voor een orkestratie van Moessorgski’s “Schilderijententoonstelling”. Gebaseerd op het pianowerk van Moessorgski en georkestreerd door Maurice Ravel, werd dit stuk vanaf 1922 een grandioos succes. Koussevitzky hoopte met de combinatie van Rachmaninovs pianomuziek en Respighi’s orkestratiekwaliteiten een net zo’n groot succes te behalen. Het idee werd in 1929 aan Rachmaninov geopperd en deze reageerde zó enthousiast dat hij meteen enkele stukken van zijn “Études tableaux” voorstelde. Hij selecteerde er vijf van de 17 oorspronkelijke.

De vijf études die Respighi orkestreerde waren “La mer et les mouettes” (op.39, nr.2), “La foire” (op.33 nr.7), “Marche funèbre” (op.39 nr.7), “Le chaperon rouge et le loup” (op.39 nr.6) en “Marche” (op.39 nr.9). Koussevitzky presenteerde het stuk voor het eerst in 1931 met zijn Boston Symphony Orchestra.

De Botticelli triptiek heeft alle frisheid van de beroemde schilderijen van de Renaissance-meester, Lente, Aanbidding der Wijzen en Geboorte van Venus. Il Tramonto (“De zonsondergang”) is een cantate gecomponeerd op de Italiaanse vertaling van Shelley’s gedicht “The Sunset”. Glasramen (“Vetrate di chiesa”), vier composities, waarvan de eerste drie oorspronkelijk werden gecomponeerd voor piano solo, vormen een synthese tussen de oude modi van het gregoriaans en de sfeer van de Franse impressionistische muziek. In 1925 orkestreerde Respighi ze en voegde er een vierde compositie aan toe. Hij noemde deze symfonische suite “Vetrate di chiesa”, eerder een sonore evocatie van het universum van het Gregoriaans in plaats van een symfonisch gedicht.File:Gli uccelli score respighi.jpeg - Wikimedia Commons

Respighi’s Gli Uccelli (The Birds) is een suite voor klein orkest gecomponeerd in 1928. Het werk is gebaseerd op muziek voor klavecimbel en luit uit de 18de eeuw en was een poging om de vocalisatie van vogels om te zetten in muzieknotatie. De suite heeft vijf delen, Prelude (gebaseerd op muziek van Bernardo Pasquini), La colomba (De duif, naar muziek van Jacques (de) Gallot), La gallina (De kip, naar muziek van Jean-Philippe Rameau), L’usignuolo (De nachtegaal, gebaseerd op de muziek van het volksliedje, “Nachtegaeltje”, getranscribeerd door de blokfluitvirtuoos, Jacob van Eyck) en Il cucù (De koekoek, eveneens gebaseerd op muziek van Bernardo Pasquini).

Geboren in Brazilië, is John Neschling (1947) (foto), een achterneef van Arnold Schönberg en van de dirigent Arthur Bodanzky. Hij studeerde in Wenen bij Hans Swarowsky en volgde lessen bij Leonard Bernstein en Bruno Maderna in Europa en de Verenigde Staten. Hij dirigeerde onder meer de Wiener Symphoniker, het London Symphony Orchestra, het Tonhalle Orchestra Zürich, de Warsaw Philharmonic, het Pittsburgh Symphony Orchestra, de Nationale Academie Sancta-Cecilia in Rome en het Residentie Orkest in Den Haag. Als operadirigent dirigeerde hij in de Wiener Staatsoper, Deutsche Oper Berlin, het Teatro San Carlo di Napoli, de Arena van Verona, de Opera van Zürich en de Washington Opera. Hij was muzikaal leider van het Teatro Nacional de São Carlos in Lissabon, de Opera van St. Gallen in Zwitserland, het Teatro Massimo in Palermo. Hij leidde het Nationaal Orkest van Brazilië en operahuizen in Rio de Janeiro en São Paulo. In 1997 werd hij chef-dirigent van het Symfonieorkest van Sao Paulo, waar hij bleef tot 2009. Tijdens zijn tijd aan het hoofd van dit orkest slaagde hij erin om een plaatselijk orkest om te vormen tot een van de beste symfonische ensembles van Latijns-Amerika, waarmee hij door de Verenigde Staten en Europa toerde en meer dan dertig veelgeprezen opnamen maakte. Sinds 2011 leidt hij concerten en opera’s in Italië, Frankrijk, Zwitserland, Spanje, België en Polen.

Inhoud:

Fontane di Roma; Pini di Roma; Feste Romane

Impressioni brasiliane; La boutique fantasque (ballet)

Metamorphoseon; Ballata delle gnomidi; Belkis, Regina di Saba (suite)

Sinfonia drammatica; Belfagor, ouverture per orchestra

Trittico botticelliano; Il tramonto (with Anna Caterina Antonacci, soprano); Vetrate di chiesa

Bach Respighi: Prelude & Fugue in D major; Passacaglia in C minor; Tre Corali

Rachmaninov/Respighi: Cinq Études-Tableaux

Gli uccelli (suite); Antiche danze ed arie (suites 1 to 3)

Ottorino Respighi Orchestral Works Orchestre Philharmonique de Liège Orquestra Sinfônica do Estado de São Paulo John Neschling 7SACD BIS2520