“John Williams, Violin Concerto No. 1 Bernstein Serenade”, door James Ehnes en het St. Louis Symphony Orchestra o.l.v. Stéphane Denève, op het label Pentatone. Uniek!

De St. Louis Symphony en hun muziekdirecteur Stéphane Denève presenteren een prachtig programma met twee van de meest talentvolle Amerikaanse componisten uit de geschiedenis: Leonard Bernstein met zijn Serenade en John Williams met zijn Concerto voor viool en orkest, beide uitgevoerd door James Ehnes, een van de meest uitzonderlijke, Noord-Amerikaanse violisten.

John Williams was zelf aanwezig bij de opname van zijn vioolconcerto, in samenwerking met de St. Louis Symphony, Denève en Ehnes. Beide werken evolueren rond de liefde, Bernsteins Serenade werd geïnspireerd door overpeinzingen over de liefde uit Plato’s Symposium, terwijl het werk van Williams aantoonbaar geïnspireerd was en uiteindelijk werd opgedragen aan zijn plotseling overleden vrouw. Door deze twee concertstukken te combineren, plaatst dit album het symfonische werk van Bernstein en Williams centraal, twee componisten die niet bang waren om de grenzen tussen filmmuziek en ‘serieuze’ klassieke genres te overschrijden in een tijd waarin deze werelden over het algemeen behouden bleven. Vooral in Williams’ concert zijn er nog steeds hints van zijn werk als filmcomponist, het langzame deel doet denken aan een scène van emotionele ernst.

Het vioolconcerto van John Williams is een krachtig, emotioneel werk dat de rijke lijn van dergelijke werken uit de twintigste eeuw voortzette in moderne harmonieën, maar binnen de neoklassieke traditie. Williams schreef het in een tijd dat hij zichzelf had gevestigd als een vooraanstaand componist van film- en televisiemuziek, maar niet algemeen bekend was bij het publiek. Ondanks de groeiende populariteit van de componist beleefde het concert pas vier jaar na voltooiing zijn wereldpremière. (Mark Peskanov met het St. Louis Symphony Orchestra en Leonard Slatkin als dirigent op 19 januari 1981). Er is heel weinig van Williams’ Hollywood-stijl terug te vinden in dit concerto, dat in alle opzichten een neoklassiek werk is dat flirt met atonaliteit en gebruik maakt van een volledig chromatisch harmonisch en melodisch palet dat voortbouwt op dezelfde vormen die worden gebruikt door Bartók, Walton en anderen. Het werk duurt ongeveer 30 minuten, in een snel-langzaam-snel driedelige lay-out. Williams’ filmmuziekvaardigheden – of misschien zijn aangeboren vaardigheden die hem tot een uitstekende filmcomponist maken – zijn echter in ten minste twee opzichten duidelijk. Hoe chromatisch of abstract ze ook worden, de melodische lijnen trekken de aandacht van de luisteraar en blijven in het geheugen hangen zodat ze de luisteraar door het werk leiden, en de orkestratie is helder en kleurrijk. Het openingsdeel is aanvankelijk Moderato gemarkeerd.

Het begint met alleen de viool, waarbij houtblazers langzaam verschijnen en zich verstrengelen rond de lijnen van de solisten. (Houtblazers spelen een belangrijke rol in het concert. Bij de herziening van de partituur uit 1988 werd een baspedaal in E toegevoegd). Het lyrische openingsthema contrasteert met een eigenwijs tweede onderwerp en het hoofdgedeelte van het deel is gemarkeerd met Allegro. Na het dramatische hoogtepunt van het deel krijgt de viool een schitterende cadens en eindigt het concerto rustig. Het centrale Adagio is het emotionele hart van het werk. Het is hier, waar dan ook, dat Williams de gevoelens uitdrukt die hem op dat moment bezighielden. Want vlak voordat hij zijn grote bekendheid verwierf, verloor hij zijn vrouw, actrice en zangeres Barbara Ruick Williams, die in Reno onverwacht overleed aan een hersenbloeding tijdens een filmopname. (Haar bekendste filmoptreden is waarschijnlijk die van Carrie Pipperidge in Rodgers en Hammerstein’s Carousel). Het concerto als geheel is opgedragen aan haar nagedachtenis en de elegische toon van dit deel en de emotionele boog ervan doet je aan deze omstandigheden denken. Het Adagio begint rustig met een lyrisch thema, maar de muziek ontploft in hectische actie en vindt pas later in het deel weer rust. De Finale begint met een inleiding die lijkt op een strijd tussen een Maestoso-statement van zes akkoorden, maar wordt gevolgd door een paar maten Presto-tempo en dan nog wat Maestoso. Het deel gaat dan over in het hoge tempo, waarbij de zes inleidende akkoorden zichzelf altijd lijken te proberen te herhalen, maar altijd gefrustreerd raken door de interesse van de viool om snel en briljant te zijn.

Bernstein hield van de harp en slagwerk. In zijn ‘Chichester Psalms’ uit 1965 zijn er belangrijke partijen voor harp en slagwerk en ook ‘Halil’ (1981) voor fluit(en) voorziet slagwerk, harp en strijkers. Ook zijn Missa Brevis uit 1988 vraagt naast een gemengd koor en een contratenor, slagwerk. In al zijn orkestcomposities en orkestpartijen is het slagwerk nadrukkelijk aanwezig. Dit is een verwijzing naar weerstand en kracht en naar de aanwezigheid van slagwerkinstrumenten in de Psalmen.

Bernstein componeerde zijn serenade in 1954 op vraag van de Koussevitzky-Stichting en van de violist Isaac Stern die om een vioolconcerto vroeg. Het werd uiteindelijk de serenade. Stern speelde het in hetzelfde jaar in première in het theater La Fenice in Venetië. Bernstein dirigeerde bij die gelegenheid het Philharmonisch Orkest van Israël en droeg zijn compositie postuum op aan de dirigent Sergej Koussevitzky (1874-1951) en zijn eerste vrouw Nathalie. Koussevitzky was van 1924 tot 1949 nl. dirigent van het Boston Symphony Orchestra. De compositie is een ode (hymne) aan de kracht van de liefde. Bernstein las Plato’s Symposium (“gastmaal”) net na zijn huwelijk in 1951 met de beeldschone, Chileense actrice Felicia Montealegre Cohn (overl. 1978).

Hij heeft de inhoud van de verschillende bewegingen later zelf toegelicht. De oorspronkelijk, filosofische dialogen van Plato bestaan uit een opeenvolging van sprekers die elk hun eigen voorstelling van de liefde meedelen en verdedigen. Ze wijzen op de leer der herinnering en beschrijven Eros als de drang tot vereeuwiging die van de zinnelijke liefde opstijgt tot het Schone en het Goede van kennen en handelen. Bernstein bracht met zijn versie hulde aan vier vrienden van hem. De melodieën verbonden aan de personages-vrienden verwerkte hij tevens in 1954 in zijn pianocyclus ‘Five Anniversaries’. Alleen Sisanna Kyle ontbreekt in Sympoysium. De vier vrienden werden Pausanias (Sandy Gellhorn), Aristophanes (Elisabeth Rudolf en Lukas Foss) en Alcibiades (Elisabeth B. Ehrman).

De relatie tussen de bewegingen is gebaseerd op het systeem waarbij elke beweging ontstaat uit elementen van de voorafgaande beweging. Serenade verwijst naar ‘Nachtmusik’ of ‘Night music’ waarbij Bernstein aan ‘lover’s nighttime serenades’ dacht of aan ‘a nocturnal gathering to discourse on love’. In zijn eigen programmatoelichting bij de gedrukte partituur zegt hij: “There is no literal program for this serenade. The music being a series of related statements in praise of love”. De bovenstaande toelichting bij de vijf bewegingen deed hij enkel “for the benefit of those interested in literary allusion”. De bewegingen zijn:

1. Phaedrus-Pausanias

Liefde is één van de oudste goden, geboren met de aarde uit chaos. Liefde inspireert helden en Phaedrus geeft Alcetis, Orfeos en Achilles als voorbeelden. Er zijn twee vormen van liefde: hemelse en dagdagelijkse (dualisme van Pausanias).

De viool opent solo waarna de fugatische inzetten volgen van de strijkers. Het allegro marcato is gebouwd op een dansant thema dat opent met het slagwerk. Elegant, sierlijk en lenig baant de viool zich een weg doorheen de verleidelijke samengestelde ritmen. Sensuele dubbelgrepen wisselen af met speelse percussienoten. Het allegro leidt naar een climax met het slagwerk in een uitgelaten stemming en besluit met een krachtig akkoord.

2. Aristophanes.

Er zijn drie types mensen: het mannelijke, afkomstig van de zon, het vrouwelijke, afkomstig van de aarde en de androgyne combinatie van de twee, afkomstig van de maan. Mannen die mannen beminnen zijn superieur aan de anderen. Liefde is het verlangen naar de vereniging met het Goede. Een zacht wiegend thema (als een berceuse) gaat een capriccio-episode vooraf. De viool vervolgt met dubbelgrepen en fluittonen. Het openingsthema keert terug in het pizzicato-spel en de muziek deint uit onder een lange, gestreken noot van de viool.

3. Erixymachus.

Liefde behoort tevens tot de planten -en dierenwereld. Liefde brengt een negatief element tot zijn positieve tegenstelling. Muziek is de wetenschap van het effect van liefde op ritme en harmonie. Zelfs de seizoenen staan onder de invloed van liefde. Tegenstellingen komen door liefde in harmonie met elkaar. Liefde is evenwicht.

Is een kort en krachtig scherzo in een heel snel tempo met heftige accenten in het slagwerk dat doet denken aan West Side Story. De xylofoon, kleine trom en pauken spelen een belangrijke rol. De viool speelt onophoudelijk nerveus en gespannen, tot de drie laatste noten alle spanning wegnemen.

4. Agathon.

Liefde is de jongste der goden, geboren om de oude te haten. Liefde is de mooiste en beste leider die elke mens moest volgen. Liefde is schepping vanuit vereniging.

Is het lyrische hoogtepunt van de compositie. De vredige liedmelodie spreekt over alle aspecten van liefde in de geest van Barber en Copland, innig en teder. Een duizelingwekkende stemvoering leidt tot crescendo naar een emotionele climax. Dan volgt een cadens voor de viool solo waarna het adagiothema terugkeert. De viool eindigt met een lange, hoge noot boven de vredige herhaling van de beginnoten van het adagio, die uitmondt in een mooi, ontladen, tonaal majeurakkoord.

5. Socrates-Alcibiades.

Liefde is spiritueel, en staat tussen het sterfelijke en het onsterfelijke in. Liefde leidt tot schoonheid van wijsheid en kennis. Waar geluk ligt in de contemplatie van Schoonheid en het Goede.

De expressie van dissonante tonaliteit in de polyfonie van de strijkers grijpt de luisteraar naar de keel. Er volgt een korte dialoog tussen viool en cello. De muziek klinkt desolaat en vertwijfeld, tot plotseling de uitbundige Alcibiades binnenkomt en het slagwerk de toon aangeeft van uitgelatenheid. Sterk geritmeerd evolueert de muziek in de roes van verleidelijke zinnelijkheid. In een hels tempo besluiten de viool, pauken en buisklokken dit uitzinnig feest van klanken.

De Franse dirigent, Stéphane Denève (1971), geboren in Tourcoing, studeerde aan het Conservatorium van Parijs. Als assistent-dirigent van Georg Solti bij het Orchestre de Paris, van Georges Prêtre bij de Opéra nationale de Paris, en van Seiji Ozawa bij het Saito Kinen Festival Matsumoto in 1998, deed hij ervaring op met zowel symfonieorkesten als opera. Denève begon zijn eerste muziekdirecteurschap in september 2005, bij het Royal Scottish National Orchestra (RSNO), dat hij in zijn eerste seizoen leidde bij de Proms van 2006 in Londen en bij hun eerste optreden in Frankrijk. Zijn contract liep af na het seizoen 2011-2012. Denève en het RSNO maakten voor de labels Naxos en Chandos opnamen van werken van Albert Roussel en Guillaume Connesson. In oktober 2009 viel Denève in voor Michel Plasson als gastdirigent van het Radio-Sinfonieorchester Stuttgart, waar hij in maart 2010 werd benoemd tot chef-dirigent vanaf seizoen 2011-2012. Hij bleef onder contract tot het einde van het seizoen 2015-2016, toen RSO Stuttgart opging in het SWR Symphonieorchester.

In november 2013 was Denève voor het eerst gastdirigent bij Brussels Philharmonic, dat daarna in juni 2015 zijn aanstelling als muziekdirecteur aankondigde met ingang van het seizoen 2015-2016. Een nieuw initiatief tijdens de termijn van Stéphane Denève is de oprichting van het Centre for Future Orchestral Repertoire, een platform dat symfonische muziek vanaf 2000 verzamelt. Samen met het Brussels Philharmonic heeft Denève opnames gemaakt van werken van Guillaume Connesson en Sergej Prokofjev voor Deutsche Grammophon. Denève maakte in 1999 zijn Amerikaanse debuut als dirigent in de opera van Santa Fe met Dialogues des carmélites van Francis Poulenc. In 2007 verscheen hij voor het eerst als gastdirigent bij het Philadelphia Orchestra, dat hem benoemde tot vaste gastdirigent vanaf het seizoen 2014-2015. Dit contract werd verlengd tot het seizoen 2019-2020. In juni 2017 benoemde het St. Louis Symphony Orchestra, waar hij sinds 2003 regelmatig dirigeert, hem als zijn volgende muziekdirecteur met een contract van drie seizoenen vanaf 2019-2020.

Geboren in 1976 in Brandon, Manitoba in Canada, begon James Ehnes zijn vioolstudie op 4-jarige leeftijd. Vijf jaar later werd hij protégé van de bekende Canadese violist Francis Chaplin (1927-1993). Ehnes studeerde dan bij Sally Thomas aan de Meadowmount School of Music en zette zijn studie bij haar verder aan de Juilliard School. Hij studeerde in 1997 af aan Julliard en won de Peter Mennin prijs voor “Outstanding Achievement in Music”. In oktober 2005 werd James geëerd door de Brandon University met een Doctor of Music degree (honoris causa). In juli 2007 werd hij de jongste persoon ooit verkozen tot Fellow van de Royal Society of Canada. James Ehnes bespeelt de fameuze “Ex Marsick” Stradivarius uit 1715 uit de prive! collectie van David Fulton.

James Ehnes wordt algemeen beschouwd als één van de meest dynamische en boeiendste artiesten in de wereld van de klassieke muziek. De “Daily Telegraph” omschreef James Ehnes dan ook terecht als één van de begaafdste en meest expressieve kunstenaars van de laatste jaren. Hij trad onder meer op in meer dan 25 landen op vijf continenten en was te zien en te beluisteren met ’s werelds bekendste orkesten en dirigenten. Ehnes’ uitgebreide discografie met meer dan 20 opnamen werd vereerd met vele internationale onderscheidingen en prijzen, waaronder een Grammy en vijf Juno awards. Voor het bijzonder interessant label Onyx heeft hij al drie opvallende opnamen gemaakt, nl. één met de magistrale Vioolconcerti van Barber, Korngold en Walton (Grammy en Juno winnaar), één met Elgars Concerto (Gramophone Award) en de CD-DVD opname van zijn recital “Homage”, een eerbetoon aan de instrumenten uit de collectie van David Fulton. Ehnes bespeelt in deze documentaire 14 verschillende, Cremonese instrumenten uit Fultons collectie. In een andere film “Violin Masters: Two Gentlemen of Cremona” uit 2010, bespelen James Ehnes, Joshua Bell, Midori Seiler, Itzhak Perlman e.a. Stradivari en Guarneri del Gesù violen uit de collectie van Fulton.

Bernstein Serenade Williams Violin Concerto No. 1 James Ehnes St. Louis Symphony Orchestra Stéphane Denève cd Pentatone PTC 5187148